maandag 25 februari 2013

Geen Blakwannes






De Spaarndammerbuurt in vogelvlucht.

Blakwannes: rotzooi (komt uit het Engels van Black Varnish)
“Geen Blakwannes!”

De Spaarndammerbuurt maakt geschiedenis

Door Gerard van de Burgwal en Wim Kuin
Uitgegeven door de Jubileumcommisie “Spaarndam”
ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van het
wijkcentrum/wijkopbouworgaan “Spaarndam”.

Oktober 1997

Aan de buurtbewoners


Geen Blakwannes

Een vreemde titel zullen veel mensen zeggen. Alleen de oude buurtbewoners weten waarop het slaat. Tijdens een gesprek over een huurstaking hoorden wij dit woord. Het was een huurstaking over het opknappen van huizen. De buurtbewoners wilden goede verf in hun huizen en geen goedkope troep. (blakwannes = black varnish = zwarte vernis) De hele geschiedenis van de Spaarndammerbuurt in Amsterdam laat zien, dat de buurtbewoners samen opkomen voor verbeteringen. “Geen blakwannes” slaat op alle acties en activiteiten, die geschiedenis maakten. Na bijna een jaar praten met buurtbewoners, onderzoek doen in archieven, kranten en boeken lezen en foto’s maken, is het geschiedenisboek over de Spaarndammerbuurt er.

De jubileumcommissie van het Wijkopbouw Orgaan Spaarndam kwamen op het idee en wij gingen eraan werken. Waarom deze twee mensen? Wij horen bij de werkgroep Vrek. Deze werkt op basisscholen in oude wijken van Amsterdam. De Vrek vindt dat de geschiedenis van Nederland meer de geschiedenis van de gewone mensen moet worden. Buurtgeschiedenis, zoals die in “Geen Blakwannes” naar voren komt, is een poging om de kinderen duidelijk te maken, wat zij kunnen leren van vroeger. Daarbij komen ook de dingen, die in de meeste geschiedenisboekjes staan, naar voren. Maar in dit boek gebeurt dat anders; het is meer herkenbaar, denken wij. Zo’n boek is nog erg beperkt. Toch is er al veel tijd in gaan zitten. Werktijd, m aar ook veel vrije tijd. Maar dat is niet zo erg.

Veel Spaarndammerbuurters zijn ook in hun vrije tijd met verbeteringen bezig. Hoewel onze namen op de voorkant staan, hebben wij het boek niet alleen gemaakt. Erg belangrijk was het praten met buurtbewoners en oud-buurtbewoners. Zij hebben ons ontzettend veel verteld over wat bewoners deden, hoe zij woonden en werkten.

Ook gesprekken met mensen, die werken in bedrijven en winkels, in buurthuizen en scholen, hebben veel opgeleverd. Zonder deze mensen zou er niet veel van terecht gekomen zijn. Ook zijn er in dit boekje veel illustraties opgenomen. Hiervoor hebben wij medewerking verkregen van een aantal gemeentebedrijven zoals het gemeentearchief. Daarnaast hebben wij fotomateriaal gekregen van buurtbewoners, buurtwerkers en bedrijven in de buurt. Het overnemen van deze foto’s is grotendeels het werk van Minke van de Berg geweest.

Wij willen de mensen uit de buurt bedanken, die de verschillende hoofdstukken doorgelezen en van commentaar voorzien hebben. Tot slot mag het werk van Kees Loots en Arnold van Workum niet vergeten worden. Zij staken avonden lang hun tijd in het in elkaar schuiven van tekst en foto’s en het typen van de tekst voor de drukker.

Wat er in het boekje staat, is maar een klein gedeelte van wat wij gehoord hebben. Eigenlijk moeten wij nog met een heleboel mensen gaan praten, want wij weten nog lang niet alles. Wij hebben ook nog meer foto’s, dan er geplaatst konden worden. Daarom gaan we bekijken, wat wij samen kunnen doen met de kinderen, ouders en andere buurtbewoners, scholen, buurthuizen, bibliotheek, het Wijkopbouw Orgaan, het Comité Wijkverbetering en de Werkgroep Onderwijsverbetering. Wij denken bijvoorbeeld aan een tentoonstelling, korte gesprekken op de band zetten, diaseries maken, extra geschiedenispagina’s in de buurtkranten en misschien wel een nieuw geschiedenisboekje. Kortom, ideeën zijn er genoeg. Wie doet er mee?

Gerard van de Burgwal
Wim Kuin
 


Hoofdstuk I


Veel spit- en graafwerk.

Wanneer je iets duidelijk wilt maken over onze buurt, vroeger en nu, waar moet je dan beginnen?

-       Bij het land en het water?

-       Bij de planten, dieren en mensen?

-       Bij het wonen werken?

-       Bij graven en koningen, burgemeesters en ministers?

-       Bij boeren, vissers, winkeliers, werkers in de fabrieken en huisvrouwen?

-       Bij de kinderen in het park, op school of  op de club?

-       Bij de verenigingen, de kommitees, het wijkcentrum, de aktiegroepen?


Alles en iedereen heeft met die voorgeschiedenis te maken. Alles wat vandaag gebeurt, is morgen geschiedenis.

Laten we beginnen in de tijd, dat onze buurt er nog niet is. We willen proberen op drie vragen antwoord te geven:

-       Wat gebeurde met het land?

-       Wat gebeurde er met de mensen?

-       Wat veranderde in het werken?


Om iets van het verleden te begrijpen, zijn deze vragen voor ons erg belangrijk. De antwoorden zullen zeker niet volledig zijn. Niet iedereen zal het misschien met de antwoorden eens zijn. Dat is helemaal niet erg. Een boek als dit vraagt om verbetering, want dan wordt er iets mee gedaan en daar gaat het om.


Over het land en de mensen die erop wonen en werken.


De dijk rondom het Ye en het Wijkermeer (links).

Wat gebeurde met het land? Laten we om daar achter te komen een gat graven. We vragen gewoon aan de mannen, die in de Polanenstraat met de riolering bezig zijn of ze ons met hun graafmachines willen helpen. Hoe dieper je graaft, hoe meer lagen je tegen komt. Na de eerste scheppen: zand, dat werd aangevoerd uit Lisse en Hillegom. Het was nodig als onderlaag om er huizen op te bouwen. Op enkele meters diepte vinden we een veenlaag, resten van riet en andere planten. Het land  achter de Spaarndammerdijk is lange tijd erg drassig geweest. Vanaf de 12e eeuw werden er stukken ingepolderd en drooggemalen.

Op 12 meter diepte vinden we een zandhoudende laag van klei en schelpenresten. Deze laag dateert van 6.000 jaar voor Christus. Na nog een laagje veen vinden we op ongeveer 16 meter diepte de “jonge dekzanden”. De zandlaag, waarop onze heipalen rusten. Deze laag werd zo’n 10.000 jaar geleden door de zee gebracht.

Opgraving Spaarndammerdijk-Velserdijk
Als het land verandert, gaan de mensen anders leven. Ongeveer 10.000 jaar geleden worden de eerste hutten gebouwd. In groepjes bij elkaar gezet ontstaan er dorpen, vooral op die plaatsen waar veel eten te vinden is, wordt het woongebied ook werkgebied. Voldoende eten en gezond eten betekenen, dat er steeds meer mensen in  leven blijven. De dorpen worden te groot en er dreigen tekorten te ontstaan. Daarom trekken er families weg en stichten nieuwe dorpen. Ze houden kontakt met elkaar en werken samen. Het is waarschijnlijk, dat op deze manier stammen en volkeren ontstaan. Mensen die dezelfde taal spreken, dezelfde gewoonten hebben en elkaar helpen als dat nodig is.

Ze gaan bepaalde dieren tam maken. De koeien, geiten en schapen die ze gaan houden leveren dan melk, vlees, wol en huiden op. Ook  gaan ze granen en groente telen. Hiervoor meten ze stukken land vrijmaken van bomen en struiken. Het hout van deze bomen gebruiken ze voor het bouwen van stevige hutten en vlotten. Doordat inmiddels nieuwe gereedschappen zijn bedacht, kunnen ze er ook eenvoudige werktuigen, zoals spinklosjes en weefgetouwen, van maken. Bij deze ontwikkeling ontstaan de eerste vormen van werkverdeling. Bijvoorbeeld die tussen vissers en boeren. Deze verdeling wordt bepaald door de plaats waar men woont: aan het water of meer in het binnenland. Later komen er ook mensen die zich bekwamen in het maken van gereedschappen. Uit zo’n gemeenschap wordt een hoofdman gekozen, die de groep leidt en die zelf niet hoeft te werken.

Ons land bestaat dan nog voor het grootste deel uit moerassen en laaggelegen stukken grond, waar de zee en de rivieren nog vrij spel hebben. Er zijn nog geen dammen en dijken, daarom bouwen zij hun nederzettingen op verhogingen. Die verhogingen worden “terpen” genoemd. In Friesland kun je dat nog duidelijk zien aan de zogenaamde “terpdorpen”. In het begin van onze jaartelling is er zo’n terpdorp in de kop van Noord-Holland, op de plaats waar nu Hoogkarspel ligt.

Tijdens de baggerwerkzaamheden in de Westergracht aan de Houtmankade is een voorwerp gevonden dat zeer waarschijnlijk stamt uit het begin van onze jaartelling. Voor het leren kennen van de geschiedenis is dit van grote waarde.
Over dijken en dammen, graven en heren.

We zijn in de tweede helft van de twaalfde eeuw aangeland. Stormvloeden teisteren de kusten. Hele gebieden staan onder water. De kop van Noord-Holland raakt los van Friesland. Het zoute water van de zee komt tot in het IJ. Het ontgonnen land is minder bestand tegen deze aanvallen. De ontboste gebieden geven weinig bescherming tegen het water. Als zout water het zoete verdringt wordt het ontgonnen land door de verzilting onbruikbaar voor land- en tuinbouw. Hongersnood, grote sterfte onder het vee en haveloze, zwervende mensen. Op den duur wordt de situatie ook voor de ridders onhoudbaar. Hun voorraden raken op. De boeren (horigen en lijfeigenen) kunnen niet meer aan hun verplichtingen voldoen. Ondernemende landheren geven opdracht tot het aanleggen dijken. Een klus, die niet door een paar boeren gedaan kan worden. Voor een dergelijk karwij zijn veel mensen nodig. De landheren hebben goede kontakten met de kloosters. De geleerde monniken krijgen opdracht om dijken te ontwerpen. De boeren en de soldaten doen het werk.


Het nieuw gewonnen land wordt bebouwd door de boeren. De opbrengst is gedeeltelijk voor hunzelf, het grootste deel is echter voor hun Heer. Ook onze Spaarndammerdijk stamt uit deze tijd van graven en ridders. De dijk loopt van de monding van de Amstel tot aan het Spaarne. Hij wordt eerst Haarlemmerzeedijk of IJdijk genoemd en is een belangrijke verbindingsroute tussen de kuststraat en het zich snel ontwikkelende Aemstelredamme. Tegenwoordig is de dijk er niet overal meer. Een deel daarvan leidt nog wel naar het dorp Spaarndam.


Spaarndammerdijk


Spaarndammerdijk - Overbrakerpolder

Spaarndammerdijk in de richting van Sloterdijk

Sloterdijk
 

Spaarndam.

Wanneer je op een mooie dag eens een fietstochtje maakt langs de Spaarndammerdijk, kun je een hoop leren over de geschiedenis. Je ziet dan  waar de dijk loopt en waar hij eindigt. Als je bij het eind  door fietst kom je bij de ruïne van een slot uit de riddertijd: het kasteel van Brederode. De ridders van dat kasteel waren de heren van het gebied, waar nu de Spaarndammerbuurt ligt. Om een dorp, dat bij de monding van een rivier ligt, te beschermen tegen overstromingen en om het verschil tussen eb en vloed van de zee minder invloed te laten uitoefenen op de rivier maakt men er een dam in. Zo krijgt het vissersdorpje aan de mond van de Ame (later de Amstel genoemd) ook een dam. Dit moet gebeurt zijn tussen 1260 en 1270.


Deze dam heeft tot gevolg dat het dorp steeds meer een handelsnederzetting wordt. De zeilschepen, die van Friesland naar Holland varen en aanmeren aan de monding van de Ame brengen een grote handelsactiviteit met zich mee. Reizende kooplieden vestigen in het dorp en laten schepen, pakhuizen en aanlegsteigers bouwen. Het ruilen van goederen verandert in het verkopen van goederen voor geld. De kooplieden gaan beseffen, dat als je goederen bewaart tot er veel vraag naar is, de mensen er ook veel voor willen betalen. Zo ontwikkelt het dorp zich snel tot een rijke handelsstad, met kantoren en pakhuizen.

De dam wordt gemaakt  in opdracht van de Heren van Amstel, de heersers over het hele gebied waar de rivier de Amstel doorstroomt. Deze heren hebben goed ingezien welke voordelen de dam zou kunnen geven. De toestromende kooplieden zorgen voor veel goederenverkeer; dat betekend veel tolgeld voor de ridders (Een tol is een plaats waar men belasting moet betalen om er langs te kunnen met goederen). De heren van Amstel moeten van deze tolgelden eigenlijk een deel afdragen aan de graaf van Holland. Zij doen dit echter niet. Hierover ontstaat een fikse ruzie tussen Gijsbreght van Amstel en Graaf Floris V. De graaf neemt dan maatregelen om minder afhankelijk van de ontrouwe Heren te zijn. 

Hij verleent Amsterdam een tolprivilege, waardoor de kooplieden veel makkelijker handel kunnen drijven met de steden, waar hij de baas is. Rond 1285 laat hij in de buurt van de nederzetting Spaarnwoude een dam in het Spaarne leggen met de bedoeling daar een handelscentrum te stichten. In ruil voor de verkregen voorrechten helpen de rijke kooplieden de graaf aan gelden voor zijn leger, dat vecht tegen de Westfrieze boeren, die zelfstandig willen zijn. Zo vergroot Floris zijn macht en onafhankelijkheid van de ontrouwe ridders.

Over Houtrijk en Polanen

Wat nu Halfweg heet, was vroeger (links) Houtrijk en (rechts) Polanen.
 

De dijk van de Amstel tot het Spaarne heet voor een stuk ook Sloterdijk. Sloten is een nederzetting waar de boeren op eenvoudige manier in hun onderhoud voorzien. Maar dat niet alleen, een groot deel van hun land is eigendom van de Heren van Brederode, die daarom recht hebben op een deel van de opbrengst. Het stuk van de Spaarndammerdijk, waar de boeren uit Sloten aan gewerkt hebben, heet daarom Sloterdijk. In de 15e eeuw vindt een dijkdoorbraak plaats. Sinds die tijd maakt de dijk daar een grote bocht. Bij die bocht ontstaat het dorp Sloterdijk. Dit dorp heeft een eigen waag (een gebouw waar goederen officieel worden gewogen). Met een boot brengen de boeren er hun produkten. Het stuk binnen de bocht is later helemaal dichtgeslibt.



Uit de boerennederzettingen trekken de mensen soms weg, omdat ze niet voor de ridders willen werken. Dat kunnen ze doen op het moment dat er steden gaan ontstaan. Daar wonen dan mensen, die niet zelf hun voedsel verbouwen of koeien houden. Na de aanleg van de dijken is er namelijk grond, die wel bebouwd kan worden maar niet direct tot het gebied van de Heren van Brederode behoort. Hier ontstaan vrije ambachten, gebieden waar je vrij mag wonen. Sommige boeren, die in deze vrije ambachten, zoals Houtrijk en Polanen, gaan wonen, leggen zich toe op een bepaald beroep. Zij worden “ambachtslieden”.
Wanneer het aantal van deze ambachtslieden groter wordt, verhuizen velen naar de stad. Daar ontstaan dan gilden, de eerste vakverenigingen. De eerste “ambachtslieden” uit onze buurt wonen dus in Houtrijk en Polanen, namen die we terugvinden in de Spaarndammerbuurt, waar een paar eeuwen later de arbeiders hun onderkomen vinden.
Amsterdam, binnen en buiten de poorten.
Hoe meer rijke kooplieden en ambachtslieden er in de Warmoesstraat (de eerste belangrijke straat van Amsterdam) komen wonen, hoe minder de Heren van Amstel te vertellen krijgen.  De rijke stedelingen hoeven zelf niet zoveel meer te werken, daar hebben ze mensen voor in dienst. De stad is ook in staat om een eigen legertje op de been te brengen. De kooplieden oefenen zich in het schieten. Daarvoor richten ze schuttersgilden op. Aan het eind van 13e eeuw werken ze samen met de ridders, die trouw willen blijven aan Graaf Floris V.
Doordat Amsterdam meer eigen baas is geworden, hebben de vrije boeren op het land het slechter gekregen. Ze kunnen niet zo maar de stad meer in. Door poorten, bruggen en wallen aan te leggen is de stad een machtige vesting geworden. Men regelt er nu wie er op de markt mag staan met zijn producten. Dat nemen de boeren niet, vooral niet nu er veel spullen komen uit gebieden, die vroeger niets met Amsterdam te maken hadden.

Boeren in opstand.

In het jaar 1304 gebeurt het volgende: over het IJ komen ze aan, Kennemerlanders en Waterlanders. Eensgezind trekt de horde naar de stad. “We zullen ze wel een laten zien wie hier de baas is!”. De mensen uit Sloten en Polanen sluiten zich bij de menigte aan. “Ze willen ons buiten de poorten sluiten. Ze maken van de stad een vesting. Wij kunnen er niet meer vrij in en uit lopen voor onze handel.” Massaal stormen de mannen, vrouwen en kinderen de stad binnen. Zwaaiend met stokken hooivorken maken ze hun eis bekend: “Driemaal in de week is de markt voor ons. Dan verkopen we er eieren, kaas en melk, groente en vis.” De stad legt zich bij deze eis neer. De wallen worden geslecht, de grachten gedempt en de bruggen afgebroken. Er kan geen belasting m eer geheven worden. De boeren kunnen vrij in en uit gaan.

Ondanks dit optreden van de plattelanders zijn het toch de stedelingen die het machtigst gaan worden. In 1529 koopt de stad van Jonker Reynout van Brederode het hele gebied rondom Sloten. Het vroedschap, een soort college van B & W, heeft er genoeg  van, dat de adellijke heren hun gebied verwaarlozen. Er moeten wegen komen, nieuwe dijken en waterlozingen. Door de Jonker drieduizend “Karolus-guldens” te betalen, krijgt de stad zeggenschap over het gebied. (Na 1848 is het een zelfstandige gemeente, bij de annexaties van 1896 komt het definitief bij de stad). De steden worden machtiger dan de ridders.



Karolus Gulden.


Vooral de kooplieden uit de stad. Na de ontdekkingsreizen is er een goudmijn voor ze opengegaan: de handel met goederen uit landen in Afrika, Azië en Amerika. Ze hallen er specerijen, edelstenen en goud vandaan, goederen die in Europa veel opbrengen. Ook wordt er door de Amsterdammers in slaven gehandeld. “Een rijker wordende stad heeft een goede verdedigingswal nodig”. Zo redeneert het stadsbestuur. De vestingswal wordt voorzien van een gracht (de Singel), torens en 26 bolwerken. 
 

Drie van deze bolwerken liggen ongeveer op de grens van de latere Spaarndammerbuurt. Het eerste, opgetrokken op een stuk buitendijks rietland, noemt men al snel “ ’t Blaauwhoofd”, naar de blauwe arduinsteen waaruit het is opgetrokken.

Het stond op de plaats van de latere Zuiderspeeltuin. Op de plek waar later het Zoutkeetsplein komt staat het tweede: “Bogt”. “De Westerbeer” is het derde en komt op de plek waar tegenwoordig het Westerkanaal is ter hoogte van de spoorbrug.



De eerste bewoners van onze buurt hebben altijd buiten de poorten gewoond. Ze hadden geen stadsrechten. Zelfgebouwde hutten waren hun onderkomen. Tijdens de gouden eeuw waren zij vaak vreselijk arm, ondanks de vele rijkdommen in de stad. (De grachten getuigen nog steeds van deze enorme rijkdom). Voor deze mensen was de Haarlemmerpoort het dichtst bij. Deze poort is vele malen verplaatst. Van de Nieuwedijk naar de Haringpakkersteeg, van de Herenmarkt naar de plaats waar hij nu staat. Vanaf 1672 wordt de poort een onderdeel van de verdedigingsgordel, die dan door het stadsbestuur wordt aangelegd. De poort, zoals wij hem nu kennen, was geen onderdeel van dit vestingswerk, maar werd gebouwd ter gelegenheid van de terugkeer van Koning Willem I.


1e Haarlemmerpoort

 
 Haarlemmerpoort.
 Haarlemmerpoort.
 Haarlemmerpoort
 Haarlemmerpoort
 Haarlemmerpoort


Zicht op de Willemspoort vanuit de Haarlemmerdijk

Een trekvaart en een spoorweg.

Belangrijke nieuwe verbindingswegen tussen Amsterdam en Haarlem hebben de uiteindelijke vorm van de buurt mede bepaald. In 1632 wordt met het graven van een trekvaart en het aanleggen van een weg begonnen. De trekvaart is al een hele verbetering. Vóór die tijd moest je te paard, soms met een eigen wagen er achter, over slechte, hobbelige en bij regen bijna niet begaanbare paden. Of met een boot over het woelige water van het IJ.


In de 18e eeuw spelen zich in de ontwikkeling van de stad geen schokkende ontwikkelingen af. Het is de tijd van de renteniers, die hun geld liever steken in buitenlandse ondernemingen in plaats van in hun eigen land voor werk te zorgen. De mensen, die niets bezitten, zijn echter van hen afhankelijk. Daarom is er veel armoede. Intussen schrijdt de techniek in landen als Engeland en Duitsland met rasse schreden voort. 

Spoedig zullen de boeren nabij de dijk daardoor opgeschrikt worden. Op vrijdag 20 september 1839 rijdt de eerste trein van ons land. Van Amsterdam naar Haarlem werden 200 á 300 genodigden vervoerd. In 35 minuten werd de heenreis volbracht. Een krant uit die tijd schrijft: “De Haarlemmerweg stond opgepropt van toeschouwers, zoowel in rijtuigen als te paard en te voet.” Het eerste station staat tegenover de herberg “Eenhonderd Roe”, aan de vaart buiten de poort. De houten loods wordt later verplaatst tot aan de poort. In 1843 bouwt men een halrond bouwwerk op de plaats waar nu het Westerpark is. Met de paardentram worden de mensen vanaf het station de stad in gereden.


Van de eerste industrie tot het ontstaan van een nieuwe buurt.

In de ambachten Houtrijk en Polanen zullen wel enkele molens gestaan hebben. De molens zijn in die tijd meestal niet het eigendom van de molenaar. De landheren laten ze bouwen, verpachten de werkruimte en krijgen een deel van de opbrengst. Op de bolwerken van de vestingswal laat het stadsbestuur molens plaatsen. Amsterdam is, evenals de Zaanstreek, altijd belangrijk geweest in de houthandel. Door gebruik te maken houtzaagmolens ontwikkeld zich een hele houtverwerkende industrie. Rondom de stad worden de houtzaagmolens geplaatst op het aangeplempte land buiten de wallen. Land, waar van grote stukken inmiddels eigendom zijn geworden van banken, ondernemers en renteniers.


Het zijn nu niet meer de ridders en graven, die het voor het zeggen hebben. De rijke stedelingen: kooplieden, bankiers en fabrikanten, zijn machtig geworden. Zij zitten in de regering, in het parlement en in de gemeentebesturen. Samen met de koning, grootgrond- en kapitaalbezitters, gaan ze, onder druk van menslievende lieden, zorgen voor meer werk en dus voor meer eten. Dit doen ze, omdat de armoede niet meer om aan te zien is. Niet alleen daarom; ook omdat Nederland minder belangrijk begint te worden in de wereld. Er wordt steeds minder verdiend.

Een van de projekten, die in deze situatie uitkomst moet brengen is de aanleg van de spoorlijn naar Haarlem. 



Station Eenhonderste Roe.

Station Willemspoort

Men legt ook privé- of gemeenschappelijke lusthoven aan. In 1844 komt er een plantsoen bij ’t Blaauwhoofd, dat later met maar liefst 3 bunder wordt uitgebreid. Op het bolwerk De Bogt is een lommerrijke siertuin met bijbehorend theehuis.




















Uitspanning Welgelegen op het Bolwerk De Bogt.

Deze lusthoven zijn zeker niet bestemd voor de mensen, die in 1848 met z’n allen roepen om brood en werk. In dat jaar vinden er  over heel Europa volksoproeren plaats.

In Amsterdam blijft de “revolutie” beperkt tot wat het “Dam- of Kommunistenoproer” wordt  genoemd. Deze gebeurtenissen zetten regering en kapitaalbezitters aan tot meer aktiviteiten. Een ervan is de bouw van het Centraal Station, waartoe in 1868 wordt besloten.

 Centraal Station
 
Het Haarlemmer- of Westerplantsoen moet weer verdwijnen. De eerste haven van Amsterdam is de monding van de Amstel. Inhammen in het IJ, “Walen” genoemd, worden meer als haven gebruikt, naarmate de schepen groter worden. Op den duur gaat men aanlegsteigers maken in het IJ. Door de aanleg van het Centraal Station moet ook het hele havengebied veranderen. Een belangrijk onderdeel van deze uitbreiding is de Houthaven.




Aanleg Houthaven

Tot de zeventiger jaren in de 19e eeuw liggen de houtvlotten over de hele stad verspreid. Door het graven van de houthaven wordt dit probleem opgelost. Het havendeel bij de Barendszkade noemen we de Oude Houthaven; deze is in 1876 gereedgekomen. Rond deze haven ontstaat een bloeiende handel. Al deze bedrijvigheid trekt verschillende fabriekjes aan. En natuurlijk een leger werkers, die zich dagelijks komen melden en niet te beroerd zijn om de handen uit de mouwen te steken.

Dat het westelijk havengebied zich zo kan ontwikkelen, is te danken aan het verzanden van de doorvaart bij de Zuiderzee. Een kanaal van Amsterdam naar Den Helder moet uitkomst brengen. Het Noordhollands Kanaal is echter nooit een druk bevaarbare route geworden. In 1866 durft men het eindelijk aan om een hele nieuwe ingang voor Amsterdam te maken. Van IJmuiden tot aan het IJ wordt een kanaal gegraven.







Bij IJmuiden komen grote sluizen die de schepen van de Noordzee binnen kunnen laten.

Onder barre omstandigheden werkt men er aan. Mannen, vooral afkomstig uit provincies waar grote werkloosheid heerst, graven en sjouwen 12 tot 15 uur per dag. Het betere werk moeten ze overlaten aan Engelsen, want die hebben er voor gestudeerd. Voor goede woningen is niet gezorgd; vaak leven ze in hutten of overdekte gaten in de grond.


Onderkomen Kanaalgravers 

De kanaalmaatschappij, kapitaal bezitters die deze klus financieren en uitvoeren, hebben het werk eens een winter stilgelegd vanwege een conflict met het gemeentebestuur. De arbeiders komen om van de honger, want de heren van de maatschappij betalen niet, als er niet gewerkt wordt.


Het Noorzeekanaal wordt in 1876 geopend. Om het nieuwe Noordzeekanaal een gemakkelijke verbinding te geven met de waterwegen in de stad en verder het land in, wordt het Westerkanaal gegraven. Dit loopt van het IJ naar de  Singelgracht. Als het Noordzeekanaal klaar is blijven veel arbeiders hier. Ze zoeken werk in de haven en in de nieuwe fabrieken. Als deze haven- en fabrieksarbeiders woonruimte zoeken, worden de Spaarndammerbuurt geboren.



Hoofdstuk II

Een buurt van arbeiders.

-       Na de houtzaagmachines de fabrieken met stoommachines

-       Na de ploeterende keuterboertjes de werkende mannen, vrouwen en kinderen

-       Na de rondtrekkende koopman de eerste winkeliers

-       Maar ook de eerste kerk, school en politieagent

-       De redenaars van de opkomende arbeidersbeweging

-       En niet te vergeten de rug-aan-rug woningen

 
De buurt begint buurt te worden.

De geboorte van een bloeiende buurt

Grote wolken rook geven de plaats aan van “de Bijenkorf”; een stoomcacao- en chocoladefabriek. Het is een van de eerste fabrieken met een stoommachine. De eigenaar van die fabriek is F. Korff. In 1811 laat hij een molen bouwen aan de Spaarndammerdijk. Hij noemt deze molen “De Goede Verwachting”. Hij staat in het voorste deel van de buurt, later is dat Spaarndammerstraat 15. In de molen wordt eerst cacaobonen gemalen. Als de stoommachine eenmaal werkt, wordt er ook chocolade gemaakt. Wij zien dan overal de volgende slagzin verschijnen: “Kenners kiezen Korff”. Meneer F. Korff heeft tegenover de fabriek een mooi woonhuis staan. Later wordt op die plaats een van de eerste scholen van de buurt en de Maria Magdalenakerk gebouwd.


Cacao- en chocolademolen "De Goede Verwachting"
Fa. Korff.

 





Fabrieken betekenen werk voor de mensen. Fabrieken met Stoommachines betekenen vervanging van mensen-, paarden- en windkracht. Het zijn grote bedrijven, die veel produceren. Maar het betekent ook , dat er veel geld gestoken moet worden in zo’n bedrijf. Geld voor machines en fabrieken is er wel in Nederland. Maar de kapitaalbezitters besteden het geld in Engeland en Duitsland, omdat ze er daar gemakkelijker winst kunnen maken. Zo komt er bij ons weinig van de grond en blijft de ontwikkeling achter.

In Engeland ontwikkeld zich de industrie in een razend tempo. Na circa 1880 gaan de Engelsen hun opgedane kennis en gemaakte winsten o.a. gebruiken om in het “achterlijke” Nederland nog meer te verdienen. De Westergasfabriek aan de Haarlemmerweg wordt gebouwd tussen augustus 1883 en augustus 1885. Een Engelse firma, de “Imperial Continental Gas Associatie”, krijgt hiervoor toestemming van de gemeente. Deze Engelse firma heeft dan al bedrijven in Gent, Berlijn, Hannover en Breslau. Op 14 september 1885 stroomt het eerste gas door de buizen. Buizen, die ook in Engeland gemaakt zijn. Voor dit gas moeten de Amsterdammers 9 cent per kubieke meter betalen. Dat is 2 cent meer dan de totale kosten, die waren 7 cent per m³. Het bedrijf leverde 20.000.000 m³ gas per jaar. Ewr wordt dus heel wat geld verdiend in die jaren. De Amsterdammers bedenken voor de afkorting I.C.G.A. iets anders, namelijk: “Ik Commandeer Geheel Amsterdam”. 



Wester Gasfabriek, Haarlemmerweg.
 

En hoe staat het met de mensen, die op de fabriek werken? Zijn dat de rijke Engelsen of zijn het de gewone Amsterdammers? De meeste mensen, die er werken, komen uit de Spaarndammerbuurt. Eén van die arbeiders schrijft op 3 december1893 het volgende: “(…) heeft den werkman in den tegenwoordige tijd een harde strijd om het bestaan, want het valt niet te ontkennen dat hem niet alleen concurrentie wordt aangedaan door de vele machinerieën op verschillend gebied, maar ook nog een niet eerlijke door een groot aantal gepensioneerde die met een pensioen van enige guldens in de week, zich met ongeveer de helft van een loon het welk een gewoon (niet gepensioneerd) werkman verdient, tevreden moet stellen.
 






In 1898, na 13 jaar, verkopen de Engelsen de fabriek aan de gemeente Amsterdam. Voor deze fabriek en een andere, die in Oost staat, ontvangen zij ƒ. 16.355.406,69. Op beide fabrieken werken dan ongeveer 700 mensen. De arbeiders worden één dag van tevoren door een aanplakbiljet op de hoogte gebracht van de wisseling van baas. Het bedrijf en de winsten zijn nu voor de gemeente.

Er gaat gebouwd worden

Het is ongeveer 1870. Als wij onder de Haarlemmerpoort vandaan komen, is daar heel wat te zien. Wij zien het Westerplantsoen. Dat zich tot aan het IJ uitstrekt. In dit plantsoen is ook de Westerbegraafplaats te vinden.


Deze begraafplaats wordt vanaf 1915 niet meer gebruikt. Wanneer we doorlopen komen we bij de Notweg, een landweggetje, dat bij de verschillende stukken grond hoort. Iedereen mag er zijn vee langs drijven. Via een doorgang kun je van de Notweg op de 1e Spaarndammerstraat  komen. 



Aan de Notweg staan kleine boerderijen en wat armzalige huizen. In die huizen wonen vaak grote gezinnen. Bij die huizen zijn tuinen, waar niet alleen bloemen in staan; de bewoners verbouwen er ook hun groente. Op de plaats waar de Notweg bij de 2e Spaarndammerstraat  (de latere Houtrijkstraat) komt, staan ook woonwagens. Hierin wonen vooral stoelenmatters. Ook is er een palingrokerij. 







Na 1874 vinden er een aantal veranderingen plaats in dit gedeelte van Amsterdam. In dit jaar wordt door de gemeenteraad de Vestigingswet aangenomen. Dit betekend dat de bolwerken en wallen geslecht kunnen worden. Het Westerplantsoen verdwijnt bijna helemaal voor de aanleg van het Westerkanaal. Er hebben heel wat mensen gewerkt aan het slopen van de bolwerken, het overhoop halen van het plantsoen en het graven van het kanaal. En dat alles zonder graafmachines.




Via de Schinkel, de Kostverlorenvaart en het Westerkanaal wordt het zand aangevoerd waarmee het land wordt opgehoogd. Dit zand komt uit Lisse en Hilegom. Het eerst wordt het gebied rond de Le Maire- en Van Noordtgracht opgehoogd. Tussen deze twee grachten, die in 1887 gegraven zijn, bouwt men in 1882 de Wester Suikerfabriek. Daarna komt de rest van het stuk en het gebied aan de andere kant van de 1e Spaarndammerstraat aan de beurt. De Tasmanstraat , de Bontekoestraat en de Van Noordtkade zijn er al.

Westerkanaal rond 1920

Om een buurt vol te bouwen, moet je grond bezitten en plannen maken. Plannen over hoe en wanneer je de grond wilt volbouwen. Plannen over de vorm van de woningen en over wie er moeten wonen. De grond buiten de Haarlemmerpoort hoorde tot 1896 bij de gemeente Sloten. Deze grond is in het bezit van rijke mensen of handelsmaatschappijen. Het is een goede geldbelegging.

Het gemeentebestuur maakt voor dit gebied steeds nieuwe plannen, maar krijgt daar geen geld voor. Intussen gaan de particuliere bouwers hun gang. Eerst wilde men er een afwisseling van arbeiderswijken, industriewijken en huizen voor de “gegoede stand”. In 1878 maakte men weer een nieuw plan. In dit nieuwe plan zijn veel pleinen, parken en villa’s verdwenen. Toch komen er huizen aan de 1e Spaarndammerstraat, 3 Spaarndammerdwarsstraten en de Houtrijkstraat . Dat er al mensen wonen, weten we, doordat er aanvragen gedaan worden bij de gemeente om “water en vuur” te mogen verkopen. (Er zijn in die tijd nog geen boilers of geisers. Warm water moet je nog kopen.) Dat er in die tijd huizen gebouwd worden, kan je nog zien in de Assendelftstraat. Op no.4 is een gevelsteen te vinden, waar 1885 op staat.

Mensen en woningen

De mensen, die in de buurt gaan wonen, komen overal vandaan. Kijk maar naar de achternamen van de mensen in de buurt. Daar zitten veel Friese, Groningse en Noordhollandse namen tussen. Veel van deze mensen komen rond 1870 naar Amsterdam, als het op het platteland niet zo goed gaat. De landbouwprodukten brengen geen geld op en er is weinig werk op het land. De mensen denken, dat er in de stad meer werk is. Een aantal vinden werk bij het graven van het Noordzeekanaal. Als dat afgelopen is, trekken zij weer naar de stad. Maar daar ligt het werk ook niet voor het oprapen en er zijn geen woningen. Velen komen terecht in krotten en kelderwoningen terecht.

Ze kunnen maar ƒ. 0,75 tot ƒ. 1,50 huur per week betalen en las je geen vast werk hebt, dan wordt het helemaal moeilijk. Alleen mensen met een vaste baan en een redelijk loon kunnen een huur van meer dan ƒ. 2,-- opbrengen. Dit geldt bijvoorbeeld voor iemand, die op de gasfabriek werkt. Maar ongeschoolde arbeiders kunnen niet naar zo’n nieuw huis in de Spaarndammerbuurt. Als je de huur niet kunt betalen, wordt je meteen bedreigt met uitzetting.

Tussen 1890 en 1900 geven mensen met veel geld opdracht om te bouwen in het voorste deel van de buurt. Dit gebeurt in de Polanen- en Houtrijkstraat. De meeste woningen zijn rug-aan-rugwoningen en ook nog “revolutie-bouw”. Dit betekent dat  deze woningen snel en met slecht materiaal in elkaar geramd zijn. Verder zoveel mogelijk kamers op zo min mogelijk grond. Het enige doel is aan deze woningen zoveel mogelijk te verdienen. Zo laat een zekere Dr. Jansen in de Polanenstraat driedubbele percelen met 32 woningen bouwen. 


 Polanenstraat 6

Later draagt hij deze woningen aan een woningbouwvereniging over. Wat is een mooi huis, als je het niet kunt eten? Lees maar een wat een arbeider hierover zegt in 1883:

“Vele levensmiddelen zijn duurder als vroeger. Om maar iets te noemen: spek, vlees, vet en vis. De prijzen daarvan zijn belangrijk hoger dan vroeger. De Sigaren zijn de laatste jaren 2½ á 6 cent per stuk, terwijl men vroeger 10 stuks voor een dub beltje kon bekomen.”

Maar dat is niet het enige probleem in die tijd. Belangrijk is ook: hoe groot is het gezin? In die tijd zijn er veel grote gezinnen, met 7,8,9, of zelfs met 12 kinderen. Dan moet je met 14 mensen in één huis wonen. Er blijft dan helemaal geen geld over voor de huur. Het is niet vreemd als er wordt gezegd: “Ik moet naar een kleinere woning omzien, want mijn gezin wordt te groot!”. Hoe groot zijn die huizen? Er is een kleine keuken, 2 bedsteden en een kleine woonkamer. Dus: kinderen bij ouders in bed, bedden maken in de woonkamer en zelfs in de keuken. Veel ruimte om in te leven is er dan niet meer over.

Het werk in de haven

Vlak bij de Spaarndammerbuurt liggen de Vlothaven, de Minervahaven en de Oude- en  Nieuwe Houthaven. Zijn deze havens er altijd geweest? Nee, deze havens zijn pas rond de eeuwwisseling gegraven. In 1879 worden de plannen gemaakt voor een Houthaven. De houthandel is altijd al belangrijk geweest voor Amsterdam en omgeving, denk maar aan de vele zaagmolens. In 1870 is het zelfs zo erg, dat de houtvlotten door de hele stad verspreid liggen, tot in de grachten toe. De houthandelaren dreigen de gemeente met verplaatsing van hun bedrijven naar o.a. Purmerend, als er niets gebeurd. Eerst wordt de Oude Houthaven aangelegd bij de Barendszkade. Maar dat is niet genoeg, er moet nog meer ruimte komen. Al snel begint men met de aanleg van de Minervahaven; hierbij hoort ook de Nieuwe Houthaven.




Vanwaar al die drukte in de haven? Na 1870 bloeit de handel in Amsterdam weer op. De rijke Amsterdamse kooplieden gaan hun geld beleggen in Oost-Indië. Dat noemen ze Indonesië. Zij steken hun geld in suiker- en koffieplantages. Al deze produkten komen naar Amsterdam. Er komen pakhuizen, bijvoorbeeld op de hoek van de Nova Zemblastraat en de Houtmankade. De produkten kunnen sneller aangevoerd worden als in 1876 het Noordzeekanaal opengaat. De opening van het Suezkanaal in Egypte is ook belangrijk. Hierdoor kan de zeereis veel sneller verlopen.
 




 
Voor de Spaarndammerbuurt is vooral de Houthaven belangrijk. Er komen in de loop der jaren verschillende houtbedrijven te staan, zoals Ambaghtsheer & v.d. Meulen en Bontekoe en Aukes. Later zal er een loonschaverij komen. Dit bedrijf gaat veel van het zaag- en schaafwerk van de houtbedrijven aan de haven overnemen. Er werken veel mensen uit de buurt als havenarbeider. Dit zijn arbeiders, die de schepen lossen en laden. 




Jan Mens schrijft hier over:

“In de Houthaven, dicht bij de forse spanning van de Hembrug, zwoegde het volk van de Spaarndammerbuurt en Bickerseiland; balken, bieten en rondklossen zakken buiten boord, het geratel der lieren overstemde het ruizen van de nabije nieuwe elevators, die hun lange slurven gulzig duwden in de bulk geladen graanschepen, komend uit Rusland en Amerika. Schijnwerpers boorden hun schelle lichtbundels in de diepe scheepsruimen, waar het volk peesde, vloekte en sakkerde, toch verheugd met de ongekende overvloed.  Met roodomrande ogen van de slaap werkten zij voort, joegen elkaar op, onbarmhartig voor de zwakken, vaak lokte een tarief hoger dan ooit.”

En het hout, waar komt het vandaan?

Er komen twee soorten hout in de Houthaven, hard hout (meestal teak) en zacht hout (hoofdzakelijk vuren). Teakhout komt vooral uit landen in Afrika en  Zuid-Oost Azië. Het wordt verwerkt in het  dek van oorlogsschepen, die worden gebouwd in Engeland, Frankrijk en Nederland. Het zachte hout komt uit Scandinavië, Rusland, Polen en Tsjechoslowakije. Het hout wordt door arbeiders overgeladen op platte schuiten of men gooit het in het water. De boomstammen die in het water komen, worden gevlot en naar de loonzagerij gebracht, waar zij worden gezaagd en  geschaafd. Een deel van het hout dat aankomt wordt gebruikt voor de bouw van huizen in de Spaarndammerbuurt.

De algemene werkstaking

En de arbeiders? Verdienen zij ook zo veel? Toen de gasfabriek nog in Engelse handen was, was de werktijd voor het stokerij- en het verdere ploegenpersoneel 12 uur per dag. Er werd 7 dagen per week gewerkt. Ziekengeld werd niet gegeven en van verlof of vrije dagen was geen sprake. Het loon van een stoker was ƒ. 15,-- per week. Per uur dus 18 centen. In gemeentedienst werken de werklieden 5 keer 10,5 uur en zaterdags 7,5 uur, dus 60 uur per week. Maar het loon blijft dan toch hetzelfde, of niet? Nee, de werklieden b leven 18 cent per uur verdienen, dus ze ontvangen nog maar ƒ. 10,80 per week. Wel wordt er in 1900 een ziekengeldregeling getroffen. Zelfs krijgen de werklieden per jaar 3 dagen verlof met behoud van 75% van het loon.

Dat de werklieden niet tevreden zijn, kun je je voorstellen. Tussen 5 en 10 april 1903 breekt er dan ook een algemene staking uit. Deze staking is algemeen onder de havenarbeiders, de metaalarbeiders en de diamantbewerkers. Behalve tegen de slechte werkomstandigheden is de staking vooral gericht tegen de “worgwetten”. In deze wetten wordt het staken bij de overheid en de spoorwegen verboden. Op de gasfabriek komen militairen om alles te bewaken.

Op 10 april is de staking plotseling afgelopen. De directies van veel bedrijven en ook van de gasfabriek nemen op een verschrikkelijke manier wraak. Er worden veel werklieden ontslagen. Dit overkomt veelal oudere werklieden. Meestal hebben deze mensen geen inkomen meer. Alleen door steun van familie en mensen uit de buurten kunnen zij het nog redden.

Zo’n staking is natuurlijk niet het werk van één arbeider. Ook in deze tijd zijn de arbeiders al georganiseerd in vakorganisaties. Er is een bond voor havenarbeiders, voor gemeentewerklieden, en noem maar op. Veel van die bonden komen samen in een grote organisatie. De ene heet het Nationaal Arbeiders Syndicaat (NAS). De ander heet het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV). Deze arbeidersorganisaties vechten vooral voor de directe belangen van de arbeiders. Het gaat dan vaak over hogere lonen of betere werktijden. De algemene werkstaking wordt uitgeroepen door het NVV, NAS, de SDAP en de SDP. SDAP en SDP zijn socialistische politieke partijen.




Na het werk

’s Avonds komen ze doodmoe thuis. De mannen, die van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat op de gasfabriek, de suikerfabriek en in de haven gewerkt hebben. Doodmoe zijn ook de vrouwen, die de hele dag in huis gesloofd hebben. Na de warme soep kunnen ze in de zomer nog buiten zitten. Het is dan heel gezellig. Vaders en moeder, opa’s en oma’s, zitten om  de tafel, die op de stoep staat. Er wordt gekruisjast en op verschillende plaatsen in de buurt klinkt een trekharmonica. De kinderen zwerven overal door de buurt. Een stel jongens zijn aan het voetballen op het “Schuttersveld” achter het politiebureau aan de 1e Spaarndammerstraat.

 
Schutterveld achter het politiebureau.

De Barren tegen de Sparren



Het was vaak knokken geblazen tussen de jongens uit de Barendszbuurt en die uit de Spaarndammerbuurt. Als het te erg werd draaide de brugwachter de wipbrug omhoog en moest iedereen aan zijn eigen kant blijven. Iedereen is er verbaasd over als het ineens minder wordt met die knokpartijen. Er wordt gevoetbald op het “Schuttersveld”. Dat is de plaats waar op Koninginnedag de saluutschoten worden afgevuurd.

Dagelijks rennen er knapen als waanzinnigen achter een bal aan. Het voetbalspel is door Engelse arbeiders, die in de vorige eeuw het geschoolde werk kwamen opknappen, in ons land bekend geworden. De eerste echte voetbalclubs zijn die van de wat betere gesitueerde jongelieden. In  de volksbuurten komt deze sport pas echt op na 1900. De arbeiders richten hun eigen clubs op. In 1903 wordt door de jongens uit de Barendszbuurt Sparta opgericht, het latere Spartaan.
 




De Spaarndammers kunnen natuurlijk niet achterblijven. In 1907 zitten ze in de karrenloods van Hagens (Spaarndammerstraat 96) bij elkaar en richten Fortuna op, de eerste Spaarndamse voetbalclub. De clubkleuren zijn groen/wit naar het haltebord van tramlijn 5. Nog dat zelfde jaar verandert de naam in Hercules en de kleuren worden rood/geel, naar de lantaarnpaal voor het politiebureau. Later wordt de naam veranderd in D.W.S. (Door Wilskracht Sterk) omdat er in de Nederlandse Voetbal Bond al een club is die Hercules heet.

De eerste tijd wordt er in de Amsterdamse Volks Voetbalbond gespeeld. Clubs met “nette” jongetjes spelen niet tegen die uit volksbuurten. Door het hoge peil van clubs als Sparta en Hercules en de ijver van de besturen voor erkenning, liet de opname in  de “grote” bond niet lang op zich wachten.

Hercules heeft al snel een echter supportersclub, of liever gezegd twee. De bikhamertjes (ketelbikkers) en de stootijzertjes (havenarbeiders) zijn bij iedere wedstrijd present om hun jongens aan te moedigen. Maar ze voetballen zelf ook. Op de zondagavonden spelen ze tegen elkaar om een groot vat bier, verkleed alsof het carnaval is.

Het Westerpark

Als het Westerplantsoen verdwijnt, moet er iets anders voor in de plaats komen. Op 22 december 1886 wordt er tijdens de gemeenteraadszitting een voordracht ingediend, die over de aanleg van een Westerpark gaat. Het park zal ruim 5½ hectare groot mogen worden. De aanleg zal ƒ. 50.000,-- gaan kosten. Het park wordt aangelegd tussen de Haarlemmervaart en de spoorlijn van de Hollandsche Spoorwegmaatschappij.








Dan is er ruimte, waar mensen uit de buurt hun wandelingetje kunnen maken en waar ook de kinderen kunnen spelen. Maar kan dat ook werkelijk? Kan dat, als je ’s zondags ook moet werken? Kan dat, als je na schooltijd je moeder moet helpen, die thuis iets bijverdient? Pas na 1900, wanneer de arbeiders op zondag niet meer hoeven te werken, hebben zij tijd om te wandelen. En behalve dat je er kunt wandelen, is het nog gezond óók. De bladeren van de bomen en planten zorgen namelijk voor de zuurstof in de lucht. Een buurt tussen haven en spoorweg, met veel fabrieken, kan best wat frissen lucht gebruiken.

De Maria Magdalenakerk

In 1889 wordt de bouw van de Maria Magdalenakerk voltooit. De architect, die de plannen er voor heeft gemaakt, heet Cuypers. Het kerkbestuur heeft eerst een groot terrein gekocht, maar als blijkt dat een grote kerk teveel geld gaat kosten, wordt er weer een stuk grond verkocht. Cuypers heeft voor het kleinere stuk grond toch een mooi plan gemaakt. De kerk lijkt meer op een grote kathedraal dan op een dorpskerk. Aan de kerk hebben erg veel mensen gewerkt, zoals metselaar, timmerlui en dakbedekkers. Het gebouw is flink hoog geweest en verder is er veel tijd gaan zitten in het leggen van de vloeren, het maken van  al die kerkbanken, de beelden en het prachtige altaar. Voor de mensen in de Spaarndammerbuurt betekent deze kerk heel wat. Vooral de katholieken in de buurt zijn er erg blij mee.






 

De eerste scholen

In 1892 wordt in het huis van de familie Korff de St.-Leo-bewaarschool onder gebracht. De bewaarschool is de voorganger van de tegenwoordige kleuterschool. Deze school wordt gefinancierd door een katholieke vereniging: de “Vereeniging tot Weldadigheid van den Allerhoogste Verlosser.” Later  komt er een naaischool en – in 1893 – een leerschool bij. En niet zó maar een leerschool, nee, het is de “Inrichting voor meisjes uit de armen- en tussenklasse”! Op de Sint-Leoschool wordt niet door meesters en juffen lesgegeven, maar door kloosterzusters.



St. Leo Klooster
Na 1901 gaan er ook in de Spaarndammerbuurt veel kinderen naar school. Op school 55, de openbare school die inmiddels gebouwd is aan de Spaarndammerstraat (op nummer 15), zitten in 1904 al 560 kinderen. De St.-Leo-school moet moet in 1907 zelfs uitbreiden, ze hebben dan 850 leerlingen. Wel is het zo, dat op school 55 de kinderen van januari tot augustus op school moeten zijn en die op de St.-Leo-school het hele jaar. De kinderen krijgen les in schrijven, rekenen, taal en vaderlandse geschiedenis. Maar er zijn ook vakken die ons nu vreemd lijken, zoals “vrije- en orde oefeningen” en “nuttige en fraaie handwerken”. De meisjes op de St.-Leo-school krijgen geen gymnastiek, de jongens en de meisjes op school 55 wel.



Kinderen uit arme gezinnen kunnen gratis naar school. Kinderen uit minder arme gezinnen moeten ervoor betalen. Op school 55 is dat 6 cent per week voor één kind uit een gezin, wat kan oplopen tot 9 cent voor drie kinderen uit een gezin.

Hoofdstuk III

Het raam zit te hoog.

-       Na de Notweg de Wormerveerstraat

-       Na honderden inwoners duizenden inwoners

-       Na de wastobbe het badhuis

-       Na particuliere huisbazen bouw door gemeente en woningbouwverenigingen

-       Naast enkele grote fabrieken veel kleine bedrijfjes

De Polanenbuurt wordt een dichtbebouwde Spaarndammerbuurt.

De uitbreidingsplannen

Op 8 juli 1912 ligt op het stadhuis van Amsterdam een plan ter inzage over de uitbreiding van de Spaarndammerbuurt. Het is de bedoeling om allemaal arbeiderswoningen te bouwen. Het plan omvat het volgende: een speelplaats aan het Zaandammerplein, een plantsoen voor de 3e Spaarndammerdwarsstraat en een aantal inpandige scholen. (scholen die tussen de huizen worden gebouwd). Dit worden de Hebron- en Jacob van Heemskerkschool.



Zo’n plan ligt meestal een paar maanden ter inzage. Daarna neemt de de gemeenteraad een beslissing. In de ertussen lmggende tijd kunnen mensen bezwaren opperen tegen het plan. Dat gebeurt nu ook. De IJzeren Spoorweg Maatschappij maakt bezwaar tegen een straat van 15 meter breed langs de spoorlijn. Dit zou de Oostzaanstraat moeten worden. De H.IJ.S.M. denkt dat zij over een aantal jaren de grond nodig heeft voor uitvoering van spoorwegwerken! De spoorlijn liep er al een hele tijd, want het station in het Westerpark was al in 1885 vervangen door het Centraal Station. De grond waar het om gaat is niet eens het eigendom van de H.IJ.S.M.

Wat zegt het gemeentebestuur? “Mocht echter voor de bebouwing van de terreinen, gelegen langs den spoorweg ontworpen straat, blijken dat enige wijziging in de ligging dier straat ten behoeve van de spoordijk gewenscht is, dan zal het verzoek daartoe waarschijnlijk in gunstige overweging genomen kunnen worden.” Als het plan dan in de gemeenteraad komt, zijn er veel bezwaren.

Een van de mensen die bezwaren maakt is meneer Wibaut. Hij is raadslid voor de Sociaal Democratische Arbeiders Partij. Hij vindt dat het geen mooie buurt wordt met al die rechte straten. Verder is hij er tegen, dat er weer circa 800 mensen per ha. moeten wonen. Hij vindt dat dit te weinig ruimte is voor te veel mensen. Pas na 1921 wordt het gemeentebestuur verplicht om plannen te maken waarin het type van de woningen en de manier van bouwen vastgelegd zijn.

Van de Spaarndammerbuurt kan men dan nog maken wat men wil. Maar deze zaak gaat niet door. Pas in 1917 wordt er weer een plan ingediend. Hierin 619 woningen opgenomen. In 1918 begint men met bouwen.

De woningbouwverenigingen

In  de woningwet van 1901 wordt  iets geregeld over de woningbouwverenigingen. Deze wet biedt verenigingen de mogelijkheid om met behulp van een rijksvoorschot woningen te bouwen. Deze verenigingen moeten als doel de verbetering van de volkshuisvesting hebben. Zij mogen daarbij geen winst maken. Aan het eind van de negentiende eeuw zijn de leefomstandigheden van de arbeiders erg slecht. Velen wonen in krotten, kelders of in nieuwe, maar dure en slechte woningen. Meestal woont men met een te groot gezin in een te kleine ruimte. Dat heeft een slechte invloed op de gezondheid. En wat heb je aan zieke mensen die niet kunnen werken? Daarom zijn goede woningen belangrijk. Aan de woningwet is een gezondheidswet gekoppeld. De uitvoering van deze wet is in handen van een gezondheidscommissie.

Als de Zuidergasfabriek gebouwd wordt, worden arbeiders van de Westergasfabriek overgeplaatst. Zij moeten elke dag vanuit de Spaarndammerbuurt naar Zuid en terug. Dit probleem is het gesprek van de dag. De directeur van de fabriek komt op het idee om woningen vlak bij de fabriek te bouwen. De werklieden vinden dit een beetje te dicht bij de baas. Zij beseffen dat de Woningwet hun de mogelijkheid geeft om zelf een woningbouwvereniging op te richten en een aantal van hen komt op 11 januari 1911 bijeen om “Amsterdam-Zuid” op te stichten.

De arbeiders die werken bij de Nederlandse Fabriek van Spoor- en Trammaterieel richten “Eigen Haard” op. Op deze manier ontstaan tussen 1900 en 1915 in Amsterdam 20 woningbouwverenigingen. Zo spelen de arbeiders met hun verenigingen een grote rol bij het aanbrengen van de broodnodige verbeteringen. Een voordeel van een woning die eigendom van zo’n vereniging is, is dat de leden zeker zijn van hun woning. Bij ontslag hoeft men niet zijn woning uit. Dat is wel het geval als de woningen eigendom zijn van de fabriek.




Aan de tegels die in de blokken gemetseld zijn kun je de woningen herkennen die door een vereniging gebouwd zijn. Hoe zo’n woningbouwvereniging werkt leggen we uit met een voorbeeld: de bouw van de woningen door “Patrimonium” aan de Spaarndammerdijk en Polanenstraat. Een architect krijgt de opdracht om een plan te maken. In 1915 is dit klaar. Maar de uitvoering wordt bemoeilijkt door de eerste wereldoorlog. Veel mensen zijn zonderwerk en afhankelijk van de steun. Zij zijn nauwelijks in staat om de huur te betalen. Binnen de vereniging is er een huurders vereniging die dit probeert op te vangen. Toch komt niet alle huur binnen. Daardoor is er te weinig geld om de aannemer te kunnen betalen. Een ander probleem is de steeds maar stijgende prijs van de materialen. Onder invloed van de oorlog wordt de aanvoer van een aantal materialen, o.a. hout, bemoeilijkt. In 1917 begint men in de Polanenstraat met het graaf- en heiwerk. Eind 1918 kan een deel van de woningen al verhuurd worden en in 1918 is het hele blok af.

Bij de bouw van de huizen aan de Spaarndammerdijk speelt de vraag of er centrale verwarming of kolenkachels moeten komen. Voor beide maakt men een begroting. Centrale Verwarming kost per jaar ƒ. 19,88. Kolenkachels zijn zowel in aanleg als in gebruik goedkoper, hier zijn de kosten ƒ. 14,10 per jaar. De keus is duidelijk: het worden kolenkachels. Tussen 1910 en 1930 worden er in de buurt 3.741 woningen gebouwd. Tot 1920 in hoofdzaak door woningbouwverenigingen, daarna vooral door de gemeente.

De Amsterdamse School





Opvallend zijn de woningen aan het Spaarndammerplantsoen en het blok de Zaansstraat – Hembrugstraat – Oostzaanstraat (Het Schip). Zij zijn gebouwd volgens de Amsterdamse School, een bouwstijl kenmerkend voor een groep Amsterdamse architecten. Ze vallen op door de ronde trappenhuizen aan de buitenkant en de versierde buitengevel met aan elkaar gemetselde dakpannen. Er zitten kleine ruitjes in en de vensterbanken zijn veel hoger dan in andere huizen. De architect M. de Klerk, heeft daarmee een bedoeling. In de arbeidersbuurten hangen de mensen avonden lang over de vensterbank. Zij kijken in de nauwe straten voortdurend bij de buren binnen. De Klerk wil dat veranderen, hij zegt: “Door de vensters hoger te plaatsen en de ramen te verkleinen zal de arbeider veel meer naar zijn eigen woning kijken en daarvan genieten.”




Hij vergeet dan wel, dat het ook niet alles is om in een kleine woning te moeten leven. En hij vergeet ook dat het  vreselijk leuk is om uit het raam te hangen en met je overburen te kletsen. Toch komen de woningen er. Een groot deel wordt gebouwd in opdracht van “Eigen Haard” tussen 1915 en 1919. Wat vinden de bewoners er van? Een vrouw in 1923, als de architect gestorven is: “Hij is dood, de man die onze woningen gebouwd heeft. Hoe zullen wij arbeidersvrouwen deze werker gedenken voor wat hij heeft gedaan voor onze mannen en kinderen. Is het niet lekker om na een dag hard in zo’n huis thuis te komen? Het is alsof elke steen zegt: mensen, rust nu in een huis dat van jullie is. Is het Spaarndammerplantsoen geen sprookje dat je je als klein kind gedroomd hebt, omdat het iets is wat voor ons kinderen niet bestond?”

De huren

De 505 woningen van Patrimonium aan de Spaarndammerdijk brengen in 1923 samen ƒ. 77.874,36 op. Dat is bijna drie gulden per woning per week. De kosten voor deze woningen zijn in datzelfde jaar ƒ. 127.030,50. Om het verlies te dekken wordt een bijdrage van de gemeente gevraagd. In deze hoge kosten zitten o.a. een belasting op de stoepranden en de stoepverlichting. Waar ook veel geld aan wordt besteed is het onderhoud van de huizen.

Niet iedereen is tevreden met zijn huis of met de huurprijs. Er komt zelfs een moment dat de mensen in de buurt het niet meer nemen wanneer de huurbazen, die zoveel mogelijk willen verdienen, het onderhoud aan hun huizen zo lang mogelijk uitstellen. De rug-aan-rugwoningen in de Polanen- en Houtrijkstraat deden een huur van ƒ. 2,25 per week. De voorwoningen hebben een closetportaal, de achterwoningen een gewone plee. Toch moet voor beide woningen dezelfde huur betaald worden. Ofwel: voor de plee moeten de bewoners een kwartje “schuiven” (extra betalen). Eigenlijk zou voor de achterwoningen ƒ. 2,-- betaald moeten worden. Of de huisbaas zou de plees moeten veranderen. Daarvoor was dat extra kwartje bedoeld. 




Op een bepaald moment steken de bewoners de koppen bij elkaar en er wordt besloten tot een huurstaking. Aan het eind van de week komt de opzichter de huur ophalen. Hij krijgt niets. Het geld komt bij een van de bewoners, die het op de bank zet. Er wordt een brief naar het kantoortje van de huisbaas in de Assendelftstraat gebracht, waarin de bewoners hun eisen duidelijk maken. Al gauw komt een brief terug, waarin hij zegt: “niet met canaille (gepeupel) te willen praten”. Na vijf weken vraagt nij of een aantal bewoners naar zijn kantoor willen komen. Nadat ze hem eerst twee uur hebben laten wachten, speelt zich daar het volgende af: Ze komen binnen en lopen langs de huisbaas zonder zijn uitgestoken hand te schudden. “Hoe kan je ons nou een hand geven? Canaille geef je toch geen hand! Waar zit je verstand, man?” “Het is mijn schuld niet,” zegt de huisbaas, “de boekhouder heeft die brief geschreven.“  “Buiten u om? Nee man, je maakt mij niet wijs dat er een brief de deur uitgaat zonder dat je die gelezen hebt. Tenslotte moet je ze tekenen. En al is het geen voorname brief, het is toch jouw schuld dat ik hem ontvangen heb. Zo zullen we eens gaan beginnen. En ik groet u!” “Ja maar dat is de bedoeling niet,” zegt de huisbaas. “Dat begrijp ik,“ zegt een buurtbewoner.

Tenslotte wordt er gepraat. Eerst probeert de huisbaas de aanwezige bewoners te lijmen, maar die trappen daar niet in. Iedereen heeft gestaakt, dus moet iedereen er beter van worden. Een van de bewoners zegt: “Weet je wat je doet? Als je nou wilt dat wij de huurstaking ophedffen, geef dan toe. Dan zullen we je niet het vel over je neus halen. Dan doe je twee closetten per week en je laat de trappen schilderen. Maar denk er aan, niet met blakwannes (een goedkoop soort verf). Begin daar niet aan, want daar komt narigheid van.


De huisbaas gaat uiteindelijk akkoord, de huurstaking wordt na zes weken opgeheven en er wordt een feestavond gehouden. Maar het gedonder is nog niet afgelopen. Na een paar weken komen de schilders, en ….. toch met blakwannes. In het eerste huis worden ze na een paar streken door de vrouwen de straat opgejaagd. De schildersbaas is vreselijk kwaad en zegt tegen een buurtbewoner: “Waar halen jullie de moed vandaan om mijn schilders weg te jagen?” Hij krijgt als antwoord: “De volgende keer krijg je troep over je kop. Met de huisbaas is afgesproken dat er gewone verf gebruikt zou worden.” “Ja, maar ik heb het goedkoop aangenomen.” “Daar kunnen wij niets aan doen, dan had je het maar duurder moeten aannemen.” Uiteindelijk komt er na veel geharrewar toch goede verf op de muur en geen blakwannes.

Rechten en plichten

Om moeilijkheden te voorkomen met de huurder wordt er vaak een selectie gemaakt uit mensen die een woning willen huren. Zij moeten bijvoorbeeld een vaste baan of een bepaald salaris hebben.

Zo staan er in de Oostzaanstraat een blok woningen van de W.A.S.P. (Woningbouwvereniging Amsterdams Spoorwegpersoneel). In deze woningen wonen  alleen mensen die in vast dienstverband bij de spoorwegen werken. Het deel waar de machinisten en seinhuiswachters wonen wordt “fluwelen eindje” genoemd. In het andere deel van het blok woont het “gewone“ spoorwegpersoneel.



Linkerzijde blok W.A.S.P., rechterzijde WBV Patrimonium.

Langzamerhand wordt het een en ander vastgelegd over de positie van de huurders. In 1917 komt er een huurcommissiewet. Deze wet is bedoeld om abnormale huurverhogingen te voorkomen. In 1918 komt er een huuropzeggingswet, die de huurder beschermt tegen onredelijke huuropzegging. Er is een huurcommissie die hierover uitspraak doet. Als er in 1924 een gezin uit een gemeentewoning in de Spaarndammerbuurt is gezet, stelt een communistisch gemeenteraadslid hier vragen over. Zij vindt dat de gemeente fout gehandeld heeft. Na een uitgebreid onderzoek blijkt dit niet zo te zijn.

Er worden wel een aantal regels opgesteld voor het verhuren van gemeentewoningen. Enkele van deze regels bestaan nu nog:

-       De gemeente hoeft een dakloos gezin niet altijd aan een woning te helpen.

-       Voor gezinnen die buiten hun schuld de huur niet kunnen betalen moet een regeling worden getroffen.

-       Het moet mogelijk zijn een gezin te laten verhuizen naar een meer passende woning. Als het gezin een hogere huur niet kan opbrengen dan moet het door het armen- of stadsbestuur bijstand verleend worden.

-       Als een gezin steunt ontvangt, maar niet zelf de huur betaald, moet de huur op verzoek van de Woningdienst worden ingehouden.

Met deze regels zijn natuurlijk niet alle moeilijkheden opgelost. Veel gezinnen blijven in een moeilijke situatie zitten. Vooral de mensen, die niet elke dag zeker zijn van brood op de plank, zoals losarbeiders. Wat gebeurt er als je een ongeluk krijgt of ziek wordt? Er is een ongevallenwet die voor een groot aantal bedrijven geldt. Maar niet voor alle bedrijven, je hebt dus nooit zekerheid. Er is wel een algemene invaliditeitswet. De premie hiervoor wordt  voor een deel van het loon ingehouden. In 1913 wordt een ziektewet ingevoerd. Maar wie vallen daarbuiten? Precies, de losse arbeiders en dienstboden.

En juist dat soort werk wordt veel gedaan door mensen uit onze buurt. En oude mensen, krijgen die met 65 jaar pensioen? Nee hoor, als je 70 jaar wordt val je ook onder de invaliditeitswet. De weinige mensen die oud worden moeten het dus tot hun  70ste zien vol te houden.

Werken in en om de buurt.

Voor lang niet alle bewoners is er werk in de buurt. Een aantal heeft een vaste baan bij de spoorwegen, de gasfabriek of bij een van de bedrijven in de Houthaven. Als de buurt volgebouwd raakt, komen er steeds meer bedrijfjes. Sommige woningbouwverenigingen houden daar rekening mee en bouwen op de begane grond winkels. Vooral aan de Spaarndammerstraat verschijnt het ene bedrijf na het andere. In totaal zijn er tussen no.67 en 139 twaalf gevestigd. Er is o.a. een liftenfabriek, een paar lompenbergplaatsen en een graanmalerij. De gemeentelijke telefoonwerkplaats aan de Nova Zemblastraat bestaat nu nog. De andere bedrijfjes zijn allemaal verdwenen.

PTT-gebouw Nova Zemblastraat.

In 1902 is in de haven de loonschaverij “Atlas” gesticht. Vooral ná 1917 vinden een aantal bewoners van de Spaarndammerbuurt daar vast werk. Het werk in de schaverij is zwaar. De hijskraan en de overige machines worden aangedreven door stoom. Grote boomstammen, soms wel meer dan twee meter dik, worden tot planken van een paar centimeter gezaagd. Daarna moeten de zijkanten recht geschaafd worden. De hele dag is het een hels lawaai. Het zaagsel vliegt in de rond, want er zijn nog geen afzuigkappen. Aan het eind van de dag zijn de arbeiders vuil en bezweet. Thuis moeten ze zich schoonboenen met groene zeep.

Badhuis - Polanenstraat.




De wastobbe hoeft niet zo vaak meer te voorschijn gehaald te worden als in 1916 het badhuis opengaat. Vanaf dat moment kunnen de mensen zich daar voor een paar centen wassen. Dat kan natuurlijk ook niet iedere dag als je een paar kinderen hebt. Op die manier zou je je loon al voor een groot deel kwijt zijn aan iets wat nu heel gewoon is: ’s morgens of ’s avonds onder de douche stappen. Op school was de pietenzuster een bekende verschijning. Met de pietenkam onderzocht zij de hoofden van de schoolkinderen op luizen (pieten).

Een deel van de mannen in de buurt is losarbeider. Vaak werken zij in de haven. Hoe komen zij aan werk? ’s Avonds gaan een paar van hen naar de havenmeester om te informeren of er een boot binnenkomt. Als dat zo is, worden de andere  arbeiders in de buurt op de hoogte gebracht. ’s Morgens staat iedereen vroeg op en gaat naar de Nova Zemblastraat. Om een uur of vijf komt de baas zijn huis uit en loopt naar het havenkantoor. Daar neemt hij de namen op van de mannen die hij wil hebben. Hoe lang ze werk hebben is niet zeker. Soms is het een paar dagen, soms twee weken. En als het afgelopen is begint het liedje weer opnieuw. Het werk is zwaar en gevaarlijk, vooral in de winter. Als het druk is moet er ook ’s nachts gewerkt worden. Soms komt een vlot de mannen afhalen, maar meestal kruipen ze over het ijs van de dekschuiten om aan boord te komen. Al het werk gebeurt met de hand. Het ergste is het stapelen van hout als het sneeuwt.

De georganiseerde arbeiders

Als er meer fabrieken komen gaan de Amsterdamse arbeiders meer en meer voor hun rechten opkomen. Rond de eeuwwisseling gaat dit georganiseerd gebeuren. Er worden o.a. eisen gesteld voor loonverhoging, betere voorziening en kortere werkdagen. Jarenlang vechten de arbeiders voor een acht-urige werkdag en algemeen kiesrecht. Naast katholieke en protestantse organisaties zijn er ook waar iedereen lid van kan worden.

Na 1917 beginnen deze vakorganisaties snel te groeien. Veel arbeiders hopen dat er iets verandert. In Rusland zijn namelijk de arbeiderssoldaten erin geslaagd de macht over te nemen. In Duitsland begint er ook iets te rommelen. Vooral de algemene organisaties proberen hier ook iets dergelijks te bereiken. Veel Nederlanders denken dat er een revolutie komt. Maar er zijn er ook die dit op alle manieren tegen willen houden. Deze laatste hebben uiteindelijk succes.

Naast de vakorganisaties zijn er natuurlijk ook politieke partijen. De partijen die in de buurt de meeste aanhang hebben zijn de Sociaal Democratische Arbeiders Partij, de Communistische Partij Holland en de Rooms Katholieke Staats Partij. Een kleine partij die in de buurt bekend is, is die der “Vrije Socialisten”.

Een avondje uit

In de Spaarndammerstraat, schuin tegenover het politiebureau, staat een danstent. Op een zaterdagavond staa n een paar jongens naar binnen te kijken. “ Daar staat die rooie, uit de Jordaan.” “Welke rooie?” “Je weet wel, die kreeg de vorige keer op z’n donder toen hij drie keer met Annie van de bakker danste.” “Zo te zien is hij niet alleen. Hij heeft zijn maten meegebracht.” “Nou, dat kan gezellig worden.” Na een tijdje zien ze Jopie, die in de graanmalerij werkt, naar de Jordanezen lopen. Hij staat heftig te gebaren en naar buiten te wijzen. “Aan de kant! “ roept iemand.

Dan komen er een man of twintig naar buiten rennen. Er vallen klappen en er wordt geschreeuwd. “Vuile rooie, je moet met je poten van onze mokkels afblijven!” Dan is het hek van de dam. Ze vliegen elkaar naar de strot. Maar ja, het is tegenover het politiebureau. “He jongens, Neussie komt eraan!” wordt er geroepen. “Hou ‘m dan tegen!” Een paar kerels die staan te kijken grijpen de wijkagent vast en binnen de korst mogelijke hebben ze hem vastgebonden aan een lantaarnpaal.  “He, wat is dat voor een gebel?, “vraagt een meisje. “O jeetje, dat is de brandweer, wegwezen Marie, anders blijft er niks van onze kleren over.” Maar de jongens horen niets. Ze knokken of hun leven ervan afhangt. “Verdomme, wat nou weer?” gilt er een. De b randweer zet een fikse straal water op de vechtjassen. Binnen een paar minuten is het hele zootje uit elkaar gespoten. De Jordanezen druipen af. De Sparren gaan naar huis om droge kleren aan te trekken. Het is weer een gezellige avond geweest.

Nog meer scholen

Met de groei van de buurt neemt ook het aantal kinderen toe. Soms zitten er wel vijf of zes kinderen uit één gezin op een school. Daardoor komen er steeds meer scholen. In 1915 wordt de “Openbare School voor Voorbereidend Lager Onderwijs” in de Oostzaanstraat geopend. Nu is dat de kleuterschool “De Veulens”.

 


In 1921 worden er plannen gemaakt voor de Rehobothschool, een protestantse lagere school die tussen de Houtrijkstraat en de Polanenstraat gebouwd wordt. Deze school wordt gebouwd op 390 palen van 13 meter lang. Deze palen worden aangevoerd uit Rusland. Het hout voor de kozijnen komt uit Amerika. In het gebouw van de Rehobothschool zijn nu het Wijkopbouworgaan Spaarndam en het Polanentheater gevestigd.

 
In 1925 zijn de plannen klaar voor de Hebronschool en de Jacob van Heemskerkschool in de Hembrugstraat. Deze laatste school zal later – in 1972 – met de Willem Barendszschool worden samengevoegd tot de Spaarndammerschool. Aan het eind van de twintiger jaren staan er heel wat scholen in de buurt. Lagere scholen, kleuterscholen en scholen voor het voortgezet onderwijs. Dat voortgezet onderwijs ziet er vreemd uit in onze ogen. Er zijn lagere scholen met een zevende en een achtste klas. De leerlingen uit deze klassen gaan na de achtste klas meestal meteen uit werken. Er is ook een lagere school waar een huishoudschool aan verbonden is.

In de Polanenstraat is een ULO en in de Wormerveerstraat een MULO. School 109 in de Nova Zemblastraat heeft 15 klassen, school 55 aan de Spaarndammerstraat heeft er 14. In 1925 zitten er op de St.- Elisabethkleuterschool 320 kleuters. Wordt er in de klas ook in groepjes gewerkt? Nou, vergeet dat maar. In een lokaal van 7,25 meter lang en 7 meter breed is dat niet zo gemakkelijk. Als je dan met 40 of 50 kinderen in de klas zit heb  je ongeveer één vierkante meter om op te staan of te zitten. De kinderen zitten in banken, die in de vloer vastzitten. Samen iets maken is er nog lang niet bij. Dat komt pas vee later.

Hoofdstuk IV

De mensen zonder werk – DWS wordt kampioen

-       En dan opeens worden er bedrijven gesloten.

-       Militairen, net uit dienst, komen niet meer aan het werk.

-       Jongeren, zo uit school, hangen maar wat rond.

-       Stempelen, iedere dag naar de lokalen, samen met die andere werklozen.

-       Van de steun trekken; geen huur meer kunnen betalen.

-       Met je tijd geen raad weten.

-       Werkverschaffing.

-       Veel voetballen, cursussen volgen, pilsje pakken en de vrouw moet de eindjes aan elkaar knopen.

-       Voor de kinderen betekent het de eenheidskleding van de steun, de klompen en de steeds groter wordende klassen.

Voor de meeste mensen in de Spaarndammerbuurt betekent de crisis werkloosheid. Volgens iemand uit de buurt had tachtig procent van de mensen geen werk. Zoiets gebeurt niet van de ene op de andere dag. Mensen, die een vaste baan hebben, bijvoorbeeld bij de gemeente, merken in het begin niet zoveel van de crisis. Maar mensen die in de haven of in de houtverwerkende industrie werken voelen het veel sneller. Met hun lage lonen of de steun kunnen ze maar weinig geld besteden aan eten.

In landen als Amerika en Duitsland sluiten veel fabrieken. Dat gebeurt, omdat er teveel wordt geproduceerd en te weinig wordt verkocht. Daardoor ontstaan enorme voorraden. De fabrikanten echter willen hun prijzen niet verlagen. Ze draaien hun producten liever door of maken er veevoer van. De import uit deze landen naar Nederland wordt steeds kleiner. Steeds minder schepen kom en de haven binnenlopen. In het begin van 1932 liggen al veel schepen aan de ketting.


De houtprijs daalt van 120 gulden tot 18 gulden per kubieke meter. Er valt niet veel meer te verdienen. Het dalen van de prijzen is niet de enige reden. Een man op het kantoor bij het houtbedrijf vertelt: “Er waren in die tijd zes directeuren en hun zoontjes, die allemaal in het bedrijf werkten. Alleen deden zij niet allemaal even veel voor het bedrijf.” Op deze manier blijft er weinig loon over voor de arbeiders. Het wordt moeilijker om iedere dag werk te vinden. Steeds meer mannen lopen voor niets naar de werkbazen. De vrouwen moeten maar zien hoe ze eindjes aan elkaar knopen. Het zal je toch maar gebeuren, dat je van 30 gulden in de week teruggaat naar 15 gulden steun, terwijl de voedselprijzen en de huren hetzelfde blijven. En als die prijzen omlaag gaan, dan gaat de steun ook naar beneden.

Het zijn niet alleen de arbeiders, die zonder werk komen. Winkeliers in buurten als de onze merken het direct, als de mensen minder verdienen. Er wordt veel gepoft. Maar als de mensen bijna geen geld meer krijgen wordt dat ook moeilijker en moeten er zelfs winkels sluiten. De steun komt voor vakbondsleden bij de bond vandaan. De vakbonden krijgen deze steun weer van de regering. Mensen, die geen lid zijn,krijgen steun via de gemeente. Zij krijgen dan wel minder.

“Je liep wel te kijk als werkloze. De kleren , die op bonnen van de steun kreeg, waren bijna allemaal hetzelfde. Mijn man kreeg een bon voor een pak. Maar die pakken waren zo slecht, dat als er een bui regen overheen kwam je ze wel weg kon gooien. De zoom zat dan tot onder je knie.” Iemand anders verteld: “We  liepen op kleppers, plankjes in de vorm van een schoen met een leren bandje en later, toen die er niet meer waren, met een bandje van stof. Je kon er zelfs hard op lopen, zo raakte je eraan gewend. We waren er trots op, dat mijn vader ze zelf maakte.”

En de kinderen …

Op school kun je goed zien, dat de mensen het niet breed hebben. De kinderen zien er slecht en haveloos uit. Er wordt door de gemeente geprobeerd iets aan de toestand te doen. De kinderen krijgen bonnen voor klompen. Ook krijgen ze twee keer per jaar kleren. Maar er wordt wel gezorgd dat de mensen kunnen zien, dat je vader steun trekt. De zwarte kniekousen van de meisjes hebben onder knie een rood randje. In veel van de steunkleren zitten zelfs de drie kruisjes van de gemeente Amsterdam.



De bonnen voor kleren, lakens en dekens krijg je niet zomaar. Eerst komt de “bezoeker”. Die kijkt de klerenkast na of je ze wel nodig hebt. Ook op andere manieren kun je zien, dat mensen van de steun leven. Er moet rijwielbelasting betaald worden. Op de fiets moet een belastingplaatje bevestigd worden. Werklozen kunnen de drie gulden belasting niet betalen. Zij mogen gratis fietsen. Maar om niets aan het toeval over te laten worden er gaatjes gemaakt in de plaatjes. De drie piek zijn verdient, maar je kunt het wel zien.

 
De steun is nauwelijks genoeg om eten te kopen. Landelijk wordt er geld ingezameld door het “Nationaal Crisiscomité “. In dit comité zitten mensen, die nog wel voldoende geld hebben. Zij willen  iets doen voor de werklozen. Zij vinden, dat elke Nederlander, die wel werk heeft, voor zichzelf en zijn gezinsleden één cent in de week moet afdragen. Met dat geld kan dan iets gedaan worden voor de werklozen. Dit plan werkt toch niet zo goed. Slechts hier en daar brengt het wat op. Vaak worden daar blikken gehakt van gekocht en wordt soep uitgedeeld. Maar je moet er wel iets voor betalen, wat voor vele onmogelijk is.

Ook probeert men via de scholen iets aan het voedselprobleem te doen. In de kleuterschool in de Oostzaanstraat is een gemeenschappelijke eetzaal. De kinderen van de verschillende scholen gaan daar tussen de middag eten. Er ligt zeker niet elke dag een stuk vlees op je bord, maar je hebt er wat te eten en dat is erg belangrijk.

Een standbeeld

Het is een beroerde tijd voor de meeste mensen. Zij dachten dat de strijd van de arbeidersbeweging iets ging opleveren. De crisis slaat al deze hoop de bodem in. In 1931 krijgt de buurt een standbeeld van een man, die door veel mensen uit de buurt wordt bewonderd om het werk, dat hij voor de arbeiders heeft gedaan. Het is een drukte van belang op het Nassauplein. Op het plein, op de brug en voor de Haarlemmerplein staan duizenden mannen, vrouwen en kinderen. Vandaag, 25 augustus 1931, wordt het standbeeld van Domela Nieuwenhuis onthuld. Domela Nieuwenhuis heeft zijn leven lang gevochten voor de verbetering van de ellendige omstandigheden van de arbeiders.


Hij was één van de mensen, die erg veel werk heeft verricht in de eerste Nederlandse politieke partij voor de arbeiders, de Sociaal Democratische Bond. Uit deze bond ontstaat later de Sociaal Democratische Arbeiders Partij. Hij sprak vaak op bijeenkomsten van arbeiders over onderwerpen als de acht-urige werkdag en het algemeen kiesrecht. Dit gebeurde in Amsterdam, bijvoorbeeld in het “Volkspark”, op de plaats van het tegenwoordige Hugo de Grootplein. Het standbeeld,  dat aan de ingang van de Spaarndammerbuurt staat, wordt onthuld door zijn vrouw. Domela Nieuwenhuis is in 1919 gestorven. Het is niet zo maar een feestelijke onthulling, het is ook demonstratie voor eten en werk.

 
De julidagen van 1934

Het zijn spannende dagen. Amsterdamse arbeiders verzetten zich tegen de maatregelen van de regering Colijn. Ook in de Spaardammerbuurt is iedereen kwaad op de regering. Wat is er aan de hand? Door zelf zo min mogelijk geld uit te geven denkt de regering de bedrijven te kunnen helpen. Ze geeft bijvoorbeeld minder geld uit aan onderwijs. Het aantal kinderen per klas wordt vergroot. Op die manier hoeft men minder onderwijzers te betalen. Een andere maatregel is “het kwartje van Colijn”, steunverlaging met een kwartje per dag.


Volgens sommige economen is dit helemaal verkeerd. Want, zeggen zij, als er minder geld is, kopen de mensen minder en de mensen minder kopen, kunnen de fabrieken minder produceren. De werklozen vormen protestcomités. Ze verkopen bij de stempellokalen krantjes. Daarin staat waar de werklozen recht op hebben, waar cursussen zijn en wanneer de comités vergaderen. Op zo’n vergadering in juli spreken ze af om te gaan demonstreren.

“De demonstratie begon op de Palmgracht in de Jordaan. We stonden klaar om te gaan lopen en aan het andere eind van de gracht zagen we de karabijnpolitie staan. Tegen het eind van de middag kwam de politie. Met motorfietsen reden ze gewoon op de mensen in.“ De mensen gaan terug naar hun eigen buurten, waar ze wonen. Daar blijft het erg onrustig. Bepaalde kranten mogen niet meer verschijnen en een drukkerij wordt gesloten. Overal in het land worden soldaten paraat gehouden om naar Amsterdam te gaan. “In september moest ik op herhaling. Ik sprak toen jongens in Maastricht die klaar hadden gestaan. Ze geloofde niet, dat wij demonstreerden vanwege de steunverlaging. Hun was verteld dat er een revolutie was uitgebroken in Amsterdam.














De hele week blijft het onrustig. Overal zie je politieagenten. Op vrijdag 6 juli, de dag na de demonstratie, breekt er in de Houthaven een staking uit. De werklozen hebben namelijk iedereen, die wel werkt, opgeroepen om te staken en ook mee te demonstreren. De werklozen dachten: “Als iedereen meedoet, zal de steunverlaging niet doorgaan.”

In hun enorme woede doen mensen in onze buurt dingen, waar lang niet iedereen het mee eens is. Ze werpen met bakstenen barricaden op en bekogelen uit ramen de politie met allerlei oude rommel. In  de Spaarndammerstraat wordt een tramstel van lijn 5 uit de rails gelicht en omvergeworpen. Zelfs worden hier en daar winkels geplunderd. Als de marechaussee tegen dit alles optreedt, wordt op het Zaandammerplein een buurtbewoner, een 82-jarige man, doodgeschoten.



Het Amsterdamse Bos




Als je in het Amsterdamse Bos loopt kkun je duidelijk zien dat het is aangelegd. Maar wanneer en door wie? Als de werkloosheid aanhoudt bedenkt de regering allerlei grote werkverschaffingsprojecten. Een van die klussen is het “Bosplan”. Dit plan om Amsterdam een bos te geven, betekent werk voor veel Amsterdammers. Men gaat er niet uit zichzelf naar toe. Maar, als de steun wordt stopgezet, dan moet je wel. “Samen met de onderwijzer en de kruidenier stond in dezelfde modder te scheppen. Je kreeg per kruiwagen betaald, “ vertelt een van de werkers. “Als je hard doorwerkte kon je aardig wat meer verdienen, dan wat de steun opleverde. Mijn maat en ik hadden eerst grond gestoken. Daarover kregen we ruzie met de opzichter. Je werd betaald naar het aantal kubieke meters, dat je gespit had. Wij meten het steeds zelf na en kwamen hoger uit dan die opzichter. Daar kon hij niet tegen en dus moesten wij met de kruiwagens lopen.

” Het meeste werk gebeurt met de hand. Voor mensen, die geen zwaar werk gewend zijn, is het een hele opgave. Zelfs onderwijzers worden ingeschakeld, terwijl er voor hen toch werk genoeg is. Maar de jongeren komen niet aan het werk. Ze kunnen kiezen tussen de werkverschaffing en lesgeven zonder betaling. Veel getrouwde onderwijzeressen kiezen voor dit laatste. Op die manier blijven ze natuurlijk wel afhankelijk van hun man.” Als we weer eens in het Amsterdamse Bos lopen, is het goed te bedenken, dat het veel zweet, vloeken, blaren en waarschijnlijk ook wel tranen heeft gekost.

Op school

Wat gebeurt er op school van negen tot twaalf en van twee tot vier? De vakken lijken hetzelfde als nu, je krijgt b.v. lezen, rekenen, Nederlandse taal, geschiedenis, aardrijkskunde en gymnastiek. Maar als je goed kijkt in zo’n school in 1934, dan ziet het er toch heel anders uit. Gymnastiek in de eerste klas: inleidende oefeningen, dat zijn oefeningen in het voortbewegen, gaan knieheffen en gaan op de tenen, looppas in spelende vorm. Het rekenen in de tweede klas: de getallen tot honderd. Oefeningen als 38 + 4, 42 – 6 etc., de tafels van 1 tot en met 10 worden zo vaak gerepeteerd tot ze er muurvast inzitten, iets van metrieke stelsel, Romeinse cijfers van I tot XII. Geschiedenis in de vijfde klas: feitenmateriaal uit circa 50 jaartallen, personen vooral uit de jaren 1568 – 1713, de negentiende eeuw, personen als Willem I en II worden uitvoerig behandeld.



De kinderen moeten ook op zaterdag naar school. Wel hebben zij net als nu vakantie en vrije dagen. Er is echter één dag in het jaar, dat de kinderen geen vrij hebben , maar er toch bijna niemand op school is. Dat is 1 mei. Hoe dat precies zit staat in het volgende verhaal:

Het is bijna twaalf uur. De 44 kinderen in de vierde klas gaan zo naar huis. “Zo jongens en meisjes, leg je pen maar neer,”zegt de juffrouw. “Dan kunnen we opruimen. Maar vergeet niet je vloeipapier te gebruiken voor de laatste regel.” De kinderen ruimen hun spullen op. Daarna is het doodstil in de klas. “Ja Kees, wat is er?”  “Juffrouw, mag ik morgen thuis blijven?”  “Waarom? Het is morgen toch een gewone schooldag.”  “Het is 1 mei, dan is het feest juffrouw!”  “Als je morgen vrij wilt hebben, moet je maar een briefje meebrengen.“

De bel klinkt door de school. Het is twaalf uur. De juffrouw gaat voor in gebed. Als om twee uur de school begint, komt Kees met zijn briefje. Daar staat in: “Geachte juffrouw, mag Kees morgen thuisblijven? Het is dan 1 mei. Dat is de Dag van de Arbeid. Voor ons is dat altijd een feestdag.”

Kees mag de volgende dag thuisblijven. Maar hij is niet de enige, bijna de hele klas brengt een briefje mee. Een juffrouw zegt hierover: “Het was een en al rode vlag op 1 mei.”



De arbeiders van de verschillende vakbonden, de socialisten en communisten, vieren hun feest. Op die ene dag laten ze zien wat ze willen. Op zo’n dag is één onderwijzer voldoende om op alle kinderen te letten. Toch hebben de meester en juffen het niet gemakkelijk. Op het onderwijs wordt ontzettend bezuinigd. Veel mensen worden ontslagen, scholen gaan dicht enz. Dit betekend, dat er opeens veel meer kinderen in de klas zitten. De juffrouw of de meester moeten soms met 60 kinderen in één lokaal werken. Terwijl er vóór de crisis al klassen waren met maar 32 leerlingen.

Vrije tijd

Twee keer per dag moeten de werklozen stempelen. Daar tussendoor zijn ze “vrij”. Wat moet je dan doen? Aan je huis werken? Dat mag niet, want dan zeggen ze, dat je werkt. Trouwens, niemand heeft daar geld voor. En als een klusje opknapt, moet je opgeven hoeveel je verdient hebt. Ze trekken  dat dan van je steun af. Rondhangen en de hele dag thuis zitten is ook niet alles. Voor de vrouwen is het geen pleziertje de hele dag hun kerel over de vloer te hebben. Naar het café hoef je niet elke dag te gaan, want dan blijft er geen cent over.


Het A.J.C. (Arbeiders Jeugd Centrale) houdt voor werkloze jongeren bijeenkomsten. Ze organiseren kampen, waar de jongeren hun eigen vakantiehuizen bouwen. Ook  vanuit de kerken wordt er iets gedaan. “Eerst ging ik bijna iedere dag voetballen. Toen hebben ze me overgehaald mee te gaan naar zo’n cursus. Daar kan ik je verhalen over vertellen! Verschillende jongens uit de buurt, waar ik mee voetbalde, waren lid van dat huis. Als je daar naar toe ging, hoefde je niet te stempelen. Er was een directeur, die een hele rijke familie had. Ze hielden daar geregeld lezingen, maar dat hoefde niet voor mij.

Op een gegeven moment kwam er een voetbalcompetitie en als je in het elftal zat, dan hoefde je niet naar die lezingen. Alle jongens uit de Spaarndammerbuurt zaten er in, dat kun je je wel voorstellen.” Bij mooi weer is het druk op straat. De mensen zitten buiten wat te praten of maken een klaverjasje.

’s Middags gaan ze met zijn allen op de fiets naar het Noordzeekanaal. Daar kun je zwemmen, in lekker helder water. Vooral bij de Hembrug, zag het vaak zwart van de mensen. Iedere zomer verdrinken daarbij mensen. Een zwembad zou geen overbodige luxe zijn, maar die worden niet gebouwd in crisistijd.

Ook in de speeltuin kan het best gezellig zijn. Je hebt aan de Spaarndammerdijk de Theresiaspeeltuin, die is van een katholieke vereniging; en aan het Zaandammerplein, de algemene, het Spaarndammerkwartier. Voor een klein bedrag per week worden ouders lid van deze speeltuinverenigingen. Het bestuur stelt iemand aan om op de kinderen te letten en koopt wippen, schommels enz. ’s Zondags, wanneer het niet regent, gaan vader en moeder vaak mee. De mannen kaarten en de vrouwen bepraten de nieuwtjes.

Een speeltuinvereniging heeft veel meer, zoals sportclubs en knutselmiddagen. Het Spaarndammerkwartier heeft als onderafdelingen zelfs een mondharmonicavereniging en een “knapenfanfare”, de latere muziekvereniging TAVENU (Tot Aangename Verpozing en Nuttige Uitspanning). Ieder jaar wordt er een kinderoperette ingestudeerd, met optredens in het Patronaatsgebouw. Deze ruimte is eigendom van de katholieke kerk, maar iedereen kan er gebruik van maken.

=======================================================================

D.W.S. (Door Wilskracht Sterk)

’s Avonds zijn er veel mannen te vinden op de hoek van de Spaarndammerstraat en Knollendamstraat. “He, Arie ben je gisteren naar Utrecht geweest?” “Nee, ik kon niet weg, “ is het antwoord, “mijn vrouw verwacht weer een koter.”  “Nou kerel, je heb wat gemist. Je had Fritsie moeten zien. Pauw speelde de bal mooi naar hem toe en pang, daar ging ‘ie: één-nul.”  “Ga je zondag naar de wedstrijd? “ “Ik denk het niet.” “Je bent gek man, het wòrdt me een wedstrijd!”  “Ja, wat wil je, “ zegt Arie, “dat kleine beetje steun kan ik geen kaartje kopen.”  “Maar man, weet je het dan nog niet?”  “Wat moet ik weten?,” vraagt Arie. “D.W.S. heeft de prijzen voor werklozen verlaagd naar 12 cent.”  “Maak mij wat wijs.”  “Arie, man, het is echt waar!” Zo bliojkt D.W.S. de eerste club te zijn, die rekening probeert te houden met de werklozen. Als D.W.S. in 1937 kampioen wordt i9s dat eigenlijk niet verwonderlijk. Bijna alle spelers zijn werkloos en hebben (behalve stempelen) niets anders te doen dan voetballen.

========================================================================

Hoofdstuk V

Buurman, is de krant al klaar?

-       Van een democratisch Nederland naar een fascistiche Duitse dictatuur.

-       Van toegestane politieke partijen nnar gedwongen ondergrondse organisaties.

-       Van kranten, die overal gekocht worden naar kranten, die onder de toonbank door verkocht moeten worden of stiekum verspreid.

-       Van een leven in je eigen huis naar een onderduikadres.

-       Van redelijk brood elke dag naar af en toe beschimmeld oud brood.

-       Tijdens het verzet opgepakt en doodgeschoten door duitse fascisten.

-       Opgepakt worden tijdens stakingen en getransporteerd naar een verschrikkelijk concentratiekamp in Duitsland.

Verzet met de uiteindelijke zekerheid, dat het fascisme bestreden moet worden en nooit zal overwinnen.

Oorlog en bezetting.

Achteraf hebben veel mensen zich de vraag gesteld: “Hoe kon de waanzin van oorlog, onderdrukking en concentratiekampen toch gebeuren?”

Daarvoor zijn verschillende antwoorden:

-       Hitler was gek en hij kreeg een volk, dat het slecht had door de armoede van de crisistijd, achter zich met mooie beloften,

-       voor de bezitters van grote kapitale (geld, fabrieken etc.) moest er oorlog komen om aan de oorlogsindustrie te verdienen. Zij gebruikte Hitler voor hun plannen en gaven hem geld.

Hitler in Duitsland en de NSB in Nederland krijgen aanhang, omdat het erop lijkt, dat zij de werkloosheid kunnen oplossen. Er komt wel werk, maar vooral in de oorlogsindustrie.

Al snel wordt duidelijk aan welke kant sommige kranten staan. De Telegraaf schrijft bijvoorbeeld anders dan de Tribune. In 1933, als Hitler aan de macht komt, begint hij een enorme vervolging van sociaal-democraten en communisten. Degenen  die niet direct worden gepakt moeten vluchten. Velen van hen komen de Nederlandse grens over. Hun politieke kameraden in Nederland helpen ze aan adressen, waar ze onderduiken. De Nederlandse regering wil deze politieke vluchtelingen niet helpen. Als er iemand ontdekt wordt, dan wordt deze man of vrouw weer meteen de grens overgezet. Terug in Duitsland komen ze in een concentratiekamp terecht. Degenen die deze Duitsers in huis hebben, weten veel over de toestanden in dat land. Vaak reageren de mensen op hun verhalen van: “Het zal wel niet zo erg zijn. Hier zal het zeker nooit gebeuren.”

Maar al spoedig komen de eerste Joden de grens over met nog afgrijselijker verhalen. De grote verkiezingswinst van de NSB maakt veel mensen bang. Maar als ze later weer verliezen, wordt Mussert feestelijk “begraven” en denkt men: “Bij ons komt geen fascisme.”

Arbeiders vechten voor een toekomst

In Duitsland worden de arbeidersbeweging, politieke partijen en vakbonden snel uitgeschakeld. In Spanje vechten de arbeiders voor een eigen regering. Spanje heeft een democratisch gekozen regering, die wil, dat  de levensomstandigheden van de boeren en arbeiders verbeterd worden. Maar de mensen die de macht hebben: de grootgrondbezitters en de fabrikanten, willen dat niet. Hoger loon en een eerlijke verdeling van de grond zou betekenen, dat zij niet zoveel winst meer kunnen maken. 




Zij willen deze regering omver werpen. Voor hun plannen vinden zij steun bij generaal Franco, die met zijn leger probeert de macht over te nemen. Hij krijgt op zijn beurt hulp van het Duitsland van Hitler en het Italië van Mussolini. Arbeiders uit de hele wereld staan achter hun Spaanse kameraden. Velen trekken naar Spanje om in de z.g. “Internationale Brigades” tegen Franco te vechten. Maar ook op andere manieren worden de Spaanse arbeiders geholpen. “Ik was van het Wereld Vrouwen Comité tegen Oorlog en Fascisme, “ verteld een vrouw uit de Spaarndammerbuurt. “Onze regering wilde zich er niet mee bemoeien. Sommige jongens uit de buurt zijn mee gaan vechten tegen Franco. De vrouwen van het comité haalden geld op om melkpoeder te kopen, zodat de kinderen nog iets te eten hadden. Wij wilden kinderen, die geen huis en ouders meer hadden n aar ons land laten komen. Ze mochten er niet in van de regering en de trein ging weer terug. We zijn zelfs naar Den Haag geweest om te protesteren. Maar het baatte niet.

Er wordt in de buurt een grote inzameling gehouden voor de mensen in Spanje. Het is wel verboden, maar als iedereen meedoet, kunnen ze er weinig tegen doen. “Op een balkon plaatsten we een grote versterker. We lieten eerst Spaanse muziek horen. Iedereen kwam naar buiten luisteren. Een vrouw bij ons in huis hield een verhaal over wat zich afspeelde in Spanje. Toe het verhaal afgelopen was, ging er een aantal mensen langs de huizen om dingen op te halen, die de mensen afstonden. Je kreeg tranen in je ogen, als je  zag wat ze er voor over hadden. Van het weinige, dat men bezat werd toch nog iets gegeven. Iedereen gaf: katholieken, protestanten, socialisten en communisten. Het ging tenslotte om de zaak van de arbeiders.”

Wie worden NSB-er?

Wonen er ook NSB-ers in onze buurt? Natuurlijk zijn wel mensen, die denken, dat het nationaal socialisme een goede zaak is. Maar de meesten denken er gelukkig anders over. Zij zien in, dat het fascisme verkeerd is en tot oorlog leidt. De feiten geven hun  na 1940  gelijk en laten zien, dat het fascisme en deze oorlog tégen de belangen van de arbeiders zijn. Als de Duitsers het eenmaal voor het zeggen hebben, zijn het vooral de profiteurs, die zich bij de NSB aansluiten.

Op een dag in 1942 maken de buurtbewoners hun standpunt heel duidelijk: “Moet je ze zien, dat stelletje opscheppers!”  Met z’n vijftigen komen ze onder het viaduct door marcheren. “Ze denken zeker dat ze hier de baas zijn. Moet je die glimmende smoelen zien. Overal komen dan buurtbewoners vandaan. In een mum van tijd staan er een paar honderd man, de NSB-ers stappen nog steeds rond met veel machtsvertoon. “Er op los,“ wordt er geroepen. Als op afspraak worden de NSB-ers tegengehouden. “Opdonderen, jullie hebben hier niks te maken!” Een paar mannen pakken de voorsten beet. “Verdwijnen jullie, en gauw!” Alle stoerheid is verdwenen. Ze zien dat ze tegen zo’n overmacht niets kunnen bereiken, en nemen de vlucht naar hun kantoor. De rest van de bezettingstijd durven ze zich niet meer als groep op straat te vertonen.



De Duitse bezettingsmacht gebruikt de NSB om macht te krijgen over alles, wat voor hen van belang is. Stilzwijgend worden er mensen, die een belangrijke baan hebben, ontslagen en op hun plaats komt er een NSB-er te zitten. Dit gebeurt ook op de “arbeidsbeurs” (arbeidsbureau). Gelukkig blijven er ook nog “goede” ambtenaren werken. Dat was belangrijk, om dat de arbeidsbeurs al snel opdracht krijgen om de werklozen naar Duitsland te sturen om daar in de oorlogsindustrie te gaan werken.

De werkverschaffing

Er is nog veel werkloosheid. De werklozen trekken van de steun. Te weinig om van te leven, maar te veel om van dood te gaan. Er is ook de werkverschaffing. Steuntrekkers worden verplicht om te gaan werken voor de regering. De mensen moeten daar dingen met de hand doen, die gemakkelijk en sneller met machines kunnen gebeuren. Een van de eerste zaken, die de Duitsers aanpakken is de werkverschaffing, die willen ze afschaffen. Werkloze mannen worden met mooie affiches en prachtige beloften overgehaald om in Duitsland te gaan werken. In werkelijkheid komt er niet veel van terecht.

Naar Duitsland.

Uit de buurt gaan maar weinigen naar Duitsland. In het begin kun je nog wel weigeren, maar later worden de mannen gewoon opgepakt op straat. Iemand in de houthandel vertelt: “Tijdens de oorlog is ons bedrijf ook voortdurend ingekrompen. Vanuit Duitsland werd het hout verdeeld over de bedrijven. We kregen steeds minder. Er kwamen dus mensen zonder werk. Wij ontsloegen die mensen niet zo snel, want dan liepen ze grote kans om naar Duitsland gestuurd te worden. Maar het duurde niet lang, of de arbeidsbeurs vroeg lijsten van mensen, die bij ons werkten. Daar pikten ze er dan gewoon een paar uit. De mensen deden de gekste dingen om niet naar Duitsland te hoeven. Bij ons werkte iemand, die dekschuiten loste. Door een luik van de dekschuit op zijn hand te laten vallen, verloor hij de toppen van zijn vingers”.
 




Een werkloze uit die tijd: “Ik was radiomonteur, maar er was geen werk voor me. Omdat ik van de steun trok, moest ik steeds naar die arbeidsbeurs om te kijken of ze werk voor mij hadden. Als ik daar kwam, hadden ze een kaartje met werk in Duitsland. Dat weigerde ik natuurlijk. Dat deed lang niet iedereen, want de mensen waren al lang werkloos en het leek zo mooi. “Gezond werk in een gezonde omgeving”, stond er op de affiches. Toen kwam er voor de derde keer een oproep voor de arbeidsbeurs. Ik kon niet meer weigeren, dus moest ik onderduiken. Er waren toen al veel mensen, die dat deden. Ik kwam op de beurs en de ambtenaar zei: Neem dit werk nou, het is van de werkverschaffing; dan hoef je niet naar Duitsland. Zo kwam ik in de Wieringermeer terecht. We moesten daar vruchtbare grond, die een paar meter diep zat met een schop omhoog spitten. Daar stond je dus twee meter klei uit te graven. Al na de eerste dag was mijn rug kapot. Ik had zulk werk nog nooit gedaan. Iedere dag ging je met de trein naar Medemblik en van daar op de fiets, soms wel 14 km de polder in. Met een paar kameraden heb ik op de werkverschaffing een comité opgericht, dat er voor zorgde dat de mensen meer geld kregen, niet hoefde te werken als het regende, in betere keten werden ondergebracht en ’s middags warm eten kregen. We hadden heel wat aanhang onder de mensen. 

Van de bazen mochten we onder werktijd met ze praten. Als ze dat niet toestonden, werd gewoon het werk neergelegd. We hadden het dan niet alleen over het werk, maar ook over de bezetting, de Jodenvervolging en over de toestand, die i het land steeds slechter werd. Op alle werkverschaffingsobjecten waren comités, Er was een landelijk comité, waar gezamenlijke acties werden voorbereid.”

Het eerste verzet.

Het is nog in 1940. Op 15 en 16 december begint het fel te vriezen. De mensen van de werkverschaffing zijn naar huis gestuurd. Er worden acties gevoerd om doorbetaald te krijgen, als er door het slechte weer niet gewerkt kan worden. De besprekingen met de verantwoordelijke personen zijn nog in volle gang. Voordat de mensen woensdag naar huis gaan, wordt er gezegd: “Morgen zijn er besprekingen in Amsterdam. Wie wil weten hoe het afloopt, moet ’s middags naar de Raadhuisstraat komen, dan wordt er verslag uitgebracht.”

Donderdagmiddag komen ze met honderden om te horen hoe het afgelopen is. Het is al verboden om met meer dan 15 mensen bij elkaar te zijn. Er komen ook groepen vrouwen uit verschillende buurten. Een vrouw, die meegedaan heeft, vertelt: “Wij voelden het in onze portemonnee. Dus verzamelden we een heleboel vrouwen om mee te doen. Samen met een heel stel uit de Spaarndammerbuurt gingen we naar de Raadhuisstraat. Daar kwamen ook vrouwen uit andere buurten.

De ondergrondse communistische partij had er natuurlijk ook mee te maen. Via hun contactpersonen werd iedereen opgeroepen om mee te doen. Wij vrouwen zijn voorop gaan lopen. We dachten, dat ze ons niets zouden durven maken. Maar de Hollandse politieagenten reden met hun zijspannen op ons in. Wij riepen: “ga toch naar huis, jullie horen hier niet.” De agenten riepen terug: “Wij hebben ook vrouw en kinderen, die te eten moeten hebben. Het is ons werk.” Ze hebben ons niet geslagen, maar wel steeds uit elkaar gedreven.”

In een stoet van inmiddels 7.000 mensen trekt men naar het stadhuis, naar de arbeidsbeurs en naar het kantoor van de NVV. Op het hoofdkantoor van de gezamenlijke vakbonden, het NVV, was een NSB-er, een zekere Lelieveld, de baas geworden. Een ooggetuige vertelt: “Toen dat kleine mannetje, “die fascist” op het balkon verscheen om ons toe te spreken, zie iemand: “Zie daar de lelie die op het veld staat.” Iedereen begon opeens te zingen: “Zie de lelie op het veld.” Hij heeft zijn mond niet open kunnen doen. Later zijn een aantal mannen en vrouwen naar binnen gegaan om met hem te praten.


De manier, waarop de Duitsers en NSB-ers tegen de Joden tekeer gaan, maakt dat de mensen de ernst van de situatie gaan inzien. Parken, waar Joden niet meer mogen komen. Bioscopen: “voor Joden verboden.” Uit allerlei banen worden Joden ontslagen. De eerste Joden worden opgepakt en weggevoerd.



De Februaristaking



Het zijn de communisten, die met hun ondergrondse organisatie in staat zijn het eerste massale protest tegen de Jodenvervolging op touw te zetten. Al in 1940 hebben ze in buurten en bedrijven kleine groepjes gevormd. Alleen de leiders van die groepjes staan in contact met de stadsleiding. Er wordt steeds in het geheim vergaderd en alleen als het echt noodzakelijk is. Deze groepjes verspreiden de ondergrondse krant, zorgen voor onderduikadressen. Halen geld op voor de Verzetsgroepen. Zij zijn het, die op de morgen van de 25e februari de mensen oproepen om niet naar hun werk te gaan om massaal te protesteren tegen de Jodenvervolging.



Een vrouw die bij de organisatie van de februari-staking betrokken was, verteld het volgende: “Ik ben die avond van de 24e bij de mensen langs gegaan, die tot mijn groepje hoorden. Er was iemand in mijn groep, die op een kantoor werkte. Toen ik ’s avonds bij hem kwam, zei hij: “Dat lukt me nooit, die mensen van kantoor doen vast niet mee.” Ik was verantwoordelijk voor de Spaarndammerbuurt. Op de morgen van de 25e zijn we met een aantal vrouwen uit de buurt de bedrijven langs gegaan. We riepen tegen de mensen: “Stop met werken. Ze doen het overal.” En we deelde pamfletten uit. 



Om ongeveer twee uur kwamen op de Dam. Van alle kanten kwamen de mensen aan. In optochten waren de arbeiders van het ene bedrijf naar het andere gegaan. Uit Noord kwamen ze met duizenden. De ponten waren afgeladen. Weet je wie ik toen tegenkwam? Dat was die jongen die dacht, dat het bij hem op kantoor niet zou lukken. Hij straalde en riep: “Allemaal zijn ze meegegaan! “ Het was ontroerend om te zien. Keurige kantoormensen naast stoere dokwerkers, allemaal mensen, die hun leven in de waagschaal stelden voor hun medemens.”

Een man vertelt: “Ik moest er voor zorgen dat de mensen van de werkverschaffing niet aan het werk zouden gaan. Al vroeg stond ik op het Centraal Station om ze toe spreken. Het lukte helemaal niet, terwijl wij gedacht hadden, dat dié mensen zeker zouden meedoen. Er waren maar een paar, die niet in de trein stapten. Wij gingen mee naar het Amstelstation en maar praten. Wij dachten: dan stappen ze daar wel uit. Het hielp niets. Ook de mensen, die op het Amstelstation instapten hebben we verteld wat er aan de hand was. Bijna iedereen stapte in.

Helemaal terneergeslagen gingen we naar huis. We hadden het fout aangepakt. Dit bleek echter niet waar te zijn, want toen ik in de Van Woustraat op de tram stond te wachten, en dit veel te lang duurde, realiseerde ik me, dat er geen was uitgereden. Het trampersoneel had aan de oproep gevolg gegeven. Het lukt tóch.”


De volgende dag zijn er overal waarschuwingen opgeplakt. Iedereen, die niet gaat werken, kan opgepakt worden en dan wacht hem de doodstraf. De staking is nu nog massaler. Iedereen doet mee, ook de mensen van de werkverschaffing. ’s Nachts heeft de partij vergaderd en een nieuw pamflet gemaakt: “Mensen, niet de bezetter bepaalt wanneer de staking is afgelopen. Dat kunnen we best zelf. Laat vandaag zien waartoe we in staat zijn en ga morgen weer aan het werk.”


In de dagen, die er op volgen, worden veel mensen opgepakt. Een van hen vertelt: “Ze kwamen bij ons in de straat en gooiden handgranaten naar binnen als er niet opengedaan werd. Ik was gewoon thuis toen ze me kwamen halen. Ik dacht, iemand weet wat ik gedaan heb en een vrouw met een man  en kinderen nemen ze niet zomaar mee. Ik heb het idee dat ik verraden ben. Ik heb altijd volgehouden, dat ik van niets wist en dat is gelukt.

Krantenbericht uit augustus 1942

“Brandbommen op de Spaarndammerbuurt.” “Hedenavond zijn er brandbommen gevallen in de Hembrugstraat en Krommeniestraat. Daarbij zijn een aantal huizen beschadigd en gingen enkele houten schoolgebouwen in vlammen op. Tevens zijn er in de Hembrugstraat 2 doden gevallen. Waarschijnlijk is er sprake geweest van een vergissing. De Engelse bommenwerpers hebben naar alle waarschijnlijkheid de opdracht gehad bommen op de Houthaven te laten vallen.”

Sabotage

Er zijn ook mensen, die niet naar Duitsland hoeven. Dat zijn de mensen, die op de Artillerie-inrichting aan de Hemweg werken. Hun werk is voor de bezetter veel te belangrijk. Op 15 mei 1940 bezetten de Duitsers de fabriek. Het fabriceren van wapens moet in verhoogd tempo worden voortgezet. De mensen, die er werken vinden dat niet zo prettig. Zij helpen de Duitsers oorlog voeren. Maar door er te blijven zijn ze wel in staat om wapens onklaar te maken. Nog belangrijke is het stelen van wapens voor het “verzet”. Een verschrikkelijk gevaarlijk karwei. Zij, die gesnapt worden, worden vaak ter plaatse doodgeschoten. 

De meester kwam niet terug

Wat merkt een kind op school van de oorlog?

Een leerling, die bijna de hele bezettingstijd op de lagere school zat: “Ik mocht met twee vriendjes de zolder van de school opruimen. Er lagen daar dakpannen, puin en een heleboel rotzooi. Opeens zagen we onder het puin een radiotoestel. Toen we genoeg rommel opzij gelegd hadden kwam er ook nog een wiel te voorschijn. Bij het wiel hoorde een hele fiets. Alsof we een hele schat ontdekt hadden, zo enthousiast waren we.





We renden naar beneden. “Meester, meester, we hebben een radio en een fiets gevonden.” De meester keek helemaal niet blij. “Blijven jullie maar beneden en ga maar weer aan je taalwerk.” Was dat even een afknapper, we snapten er niets van. Later is me pas echt duidelijk geworden waarom de meester niet zo blij was. Bij ons in de klas zaten kinderen van NSB-ers. Als die thuis iets zou vertellen over die radio en die fiets, dan zou de meester worden opgepakt. De volgende dag kwam de meester dan ook niet op school. Hij is niet meer terug geweest. Na de oorlog ben ik hem nog eens tegengekomen. Hij vertelde dat hij in het verzet zat en, door ons toedoen, direct had moeten onderduiken.

Eerst verplichten de Duitsers iedereen hun radio’s in te leveren. Als later vanuit Engeland uitzendingen komen van Radio Oranje is het helemaal afgelopen. Iedereen die een radio heeft, wordt van spionage en verzet verdacht. Wanneer de Duitsers er achter komen wordt je opgepakt en meestal doorgestuurd naar een kamp. Fietsen worden later in beslaggenomen.

In de verzetsgroepen wagen veel buurtbewoners hun leven voor een goede zaak. Een van hen is meester Sjoerd Bakker, die gefusilleerd wordt, omdat hij heeft meegewerkt aan het opblazen van het bevolkingsregister. De Duitsers gebruikte dit register om Joden op te kunnen pakken. Ook  putten ze er gegevens uit van jongens en mannen die in Duitsland moeten gaan werken. Door de vernietiging van het register wordt het verkrijgen van deze gegevens de Duitsers erg moeilijk gemaakt.



De illegale kranten

Heel belangrijk in het verzet zijn de illegale krantjes. Gestencilde of soms zelfs geschreven blaadjes, die berichten bevatten, die de officiële kranten , zoals de Telegraaf, niet vermelden. Het Parool, Trouw en de Waarheid zijn van die krantjes. De Waarheid verschijnt bijna de hele oorlog door. In 1943 komt er in de Spaarndammerbuurt iedere dag een krant. “we werkte ’s nachts de kopy uit, die we uit de eigen stad kregen en vulden het aan met eigen teksten. Daarvoor hadden we in een kelder aan de Spaarndammerdijk een stencilmachine staan. Volgens ons wist niemand waar we zaten. Op een avond werd er op de deur gebonsd. Nu is het afgelopen, dachten we. We hadden maar één pistool in de hele buurt voor onze verzetsgroep. Ik pakte het pistool en iemand ging de deur openmaken. Steekt er iemand zijn kop om de hoek van de deur en vraagt: “Is de krant al klaar?” En wij maar denken dat niemand het wist.




Dat de meeste mensen in de buurt hun mond houden over wat ze weten is duidelijk. Er zijn wapentransporten geweest, die door verschillende mensen zijn gezien. Engelse piloten hebben op zolders verborgen gezeten. Zo verzet de buurt zich tegen de onderdrukking.

Het verenigingsleven.

Veel verenigingen in de buurt blijven de eerste bezettingsjaren gewoon bestaan. Er wordt gevoetbald en gekorfbald. In het begin spelen er ook onderduikers uit andere buurten en plaatsen mee. Er zijn ook nog ieder jaar buurtfeesten, geen Koninginnedag natuurlijk, maar er wordt altijd wel een draai aangegeven. De korfbalvereniging “Sportief”, een onderafdeling van de speeltuinvereniging ’t Spaarndammerkwartier, wordt in 1942 nog landskampioen.

Voor de onderduikers wordt het moeilijker om zich openlijk te vertonen. Er worden steeds meer mensen opgepakt. Na 1943 is het definitief  verboden om in groepen bij elkaar te komen. De buurt besluit om de feesten achterwege te laten. Men heeft ontdekt dat de Duitsers films van de buurt gemaakt hebben. Die films worden in Duitsland als propagandamateriaal gebruikt, om aan te tonen hoe goed de Hollanders het hebben en dat ze die bezetting niet erg vinden.

Rechts "Ons Huis" - Nova Zemblastraat

De kinderverenigingen blijven wel bestaan. In de oorlog is zelfs een toneelzaal gebouwd in de school waar het Spaarndammerkwartier haar lokalen heeft en waar nu buurthuis “Ons Huis” in zit. Van twee lokalen wordt een zaal gemaakt. Alles doen ze zelf. Overdag wordt er door onderduikers – die zich anders veel te veel vervelen – een grote ijzeren balk ingemetseld. Maar ook anderen werken er aan mee. Zo krijgt de speeltuinvereniging een zaal voor kinderoperettes en muziekuitvoeringen. Nog tijdens de bezetting wordt de zaal hiervoor gebruikt.

Eten

Aan alles is gebrek, dus ook aan voedsel. Er wordt dan ook veel honger geleden. Het weinige eten, dat te koop is, is op de bon om het zo gelijk mogelijk te verdelen. Een vrouw, die na de oorlog gehuldigd is, omdat ze door haar zorg veel kinderen van de hongersnood heeft gered, vertelt: “Als dertienjarig meisje hielp ik in een bakkerswinkel. Gerrit, de bakker, vroeg aan mijn moeder of ik hem mocht helpen. Daar had ik natuurlijk wel oren naar. Al na de eerste dag zei ik tegen een hele boel kinderen uit de buurt: “Als jullie om zo en zo laat komen, dan heb ik wat.” Gerrit was dan de wijk in en ik maar uitdelen. Hij heeft er nooit wat van gezegd, terwijl hij het natuurlijk wel wist.



Broodbonnen, die de mensen ingeleverd hadden, pikte ik mee en deelde weer uit. Mijn moeder vond dat erg verkeerd. “Kind, je mag niet stelen, “ zei ze dan. Dat vond ik ook, maar toen was alles nu eenmaal anders.”

Het moeilijkst is het voor de mensen, die niet beschikken over waardevolle spullen, die ze voor eten kunnen ruilen. In de haven komen er scheepsladingen voedsel aan, bestemd voor het Duitse leger. De terreinen worden verschrikkelijk goed bewaakt. De havenarbeiders weten gelukkig allerlei geheime doorgangen. Daarlangs slepen zij, met gevaar voor eigen leven, zakken bonen en kisten sinasappelen weg. Weken achtereen worden er dan bruine bonen gegeten in de hele buurt.

Een buurtbewoonster:

“Ik zie mijn man nog aankomen met 200 eieren onder zijn jas. Hij werkte bij het spoor, als machinist. Daardoor wist hij wat er in de wagons van de trein zat. Hij wachtte tot het donker was. Dan brak hij de wagon open en nam zoveel mee als hij maar dragen kon. Als iemand hem gezien had, was hij erbij geweest. Dat hoefde niet altijd de Duitsers te zijn. De meeste mensen hadden zo’n gebrek, dat ze om eten vochten.”

Vooral in de laatste Oorlogswinter, de “Hongerwinter” is het gebrek aan eten verschrikkelijk. Iedereen, oud en jong, lijdt honger. De mensen blijven dood in hun huis zitten. Zelfs midden op straat sterven er mensen. Veel lopen met een opgezette buik van de honger. Vaak vluchten bewoners de stad uit om op het platteland eten te  gaan halen. Er worden zogenaamde hongertochten gehouden. Mensen lopen honderden kilometers voor een paar kilo aardappels. Toch sterven duizenden mensen door ondervoeding. Er zijn kinderen, die de hele dag op bed blijven liggen. Een kachel om je bij te warmen was er bijna niet meer, want met de gestolen spoorbielsen en de planken uit de lege woningen wordt heel zuinig gedaan.

Voor de onderduikers is het helemaal moeilijk om aan eten te komen. Ze “bestaan” immers officieel niet. Als er nog genoeg eten is en de groep onderduikers nog vrij klein is, gaat het nog wel. Men eet mee met de mensen, waar men op dat moment is. Sommige mensen hebben een heel Joods gezin over de vloer, of enkele mannen, die in het verzet zitten en dan is er gauw een tekort aan eten. Er zitten ook onderduikers verborgen in de houtloodsen langs de Spaarndammerdijk. Buurtbewoners brengen ze daar eten.



Enkele manieren waarop de onderduikers aan eten geholpen worden zijn:

-       de ondergrondse verzetsgroepen overvallen distributiekantoren, waarna zij de bonnen verdelen;

-       het vervalsen van bonkaarten;

-       van boeren op het land krijgt men eten voor de onderduikers in de stad. Of de onderduikers verhuizen voor een tijdje naar de boeren om weer wat aan te sterken;

-       als duidelijk blijkt, dat de oorlog niet lang meer zal duren, gaat men met enkele bedrijven praten, de broodfabrieken, de suikerfabriek enz. Men zette ze onder druk. Zo van: “We weten, dat jullie veel voor de Duitsers hebben gedaan. Daar hebben jullie veel aan verdiend. Dat zal ja na de oorlog niet meer in dank worden afgenomen. Je kunt nu je leven beteren, door gratis voedsel aan de ondergrondse te leveren.” Op die manier lukt het om dagelijks karren brood en grote hoeveelheden suiker te krijgen.

De spoorwegmensen staken

Het aantal onderduikers groeit na de nacht van 4 op 5 september 1944 opeens snel. De mensen uit de buurt, die bij het spoor werken gaan niet meer aan het werk. Zij weigeren nog langer aan de oorlog mee te werken. De Duitsers worden inmiddels op alle fronten aangevallen. Er moet dus veel aangevoerd worden naar de fronten. Daarvoor hebben zij manschappen en materieel nodig. Doordat veel spoormensen niet op hun werk verschijnen, wordt het vervoer onmogelijk gemaakt. De vijand krijgt een gevoelige klap. 

Sabotage Cntraal Station.

Voor de onderduikers organisaties betekent dit, dat er nóg een aantal gezinnen zonder inkomen zitten. Er is dus meer geld, (valse) bonnen en eten nodig. Juist dit laatste wordt steeds moeilijker. De Duitsers snijden de toevoer van voedsel naar het westen van Nederland praktisch af. De gevolgen voor de mensen in de grote steden en zeker in Amsterdam zijn verschrikkelijk, dat hebben we al eerder in dit hoofdstuk kunnen lezen.

Maar ondanks de ellende of juist vanwege het misdadige gedrag van de Duitse fascisten, blijven de mensen zich verzetten, blijven mensen staken. Uit eindelijk zullen zij overwinnen. Maar tot mei 1945 zullen zij nog in deze ellendige toestand blijven.
Hoofdstuk VI

Een olifant met een lange snuit

-       Van oorlogsellende naar aardgas.
-       Leegloop door woningnood.
-       Van koolgas naar aardgas.
-       Van dekschuiten naar kranen en vrachtauto’s in de haven.
-       De suikerfabriek wordt geautomatiseerd en verdwijnt naar Halfweg.
-       Een school wordt buurthuis in hetzelfde gebouw.
-       Automatisering.

Terug uit het kamp.

Vreugde en diep medeleven is er als de ex-dwangarbeiders terugkeren uit Duitsland. Een diepe ontroering maakt zich meester als er ook nog mensen terugkomen uit de voormalige concentratiekampen. Velen komen echter niet terug. Zij gaven hun leven voor onze toekomst.
“Die feesten na de bevrijding waren hier in de buurt geweldig. Ondanks het verdriet over de mensen, die er niet meer waren. Je voelde, dat de buurt één was. Ik weet nog goed, dat Martin Vlaar werd ingehaald. Hij was erg actief geweest in het verzet, maar werd opgepakt en naar een kamp gebracht. Hij woonde aan het Zaandammerplein. Boven de deur stond “Welkom thuis” geschilderd. Dat staat er nu nog steeds.
 
Iemand anders vertelt: “Mijn vrouw had 4 jaar in het kamp gezeten. We geloofden eigenlijk al niet meer, dat ze terug zou komen. Toen opeens stond ze aan de deur.” Zijn vrouw gaat verder: “In vier jaar had ik mijn kinderen niet gezien. De jongste was drie toen ik wegging. Eerst herkende ze me niet. Gek hoor, maar de tweede dag dat ik thuis was, zat ik alweer de broeken van mijn man te verstellen. Dat ik het kamp overleefd heb, heeft veel te maken met de overtuiging, dat we zouden overwinnen. De buurt had een prachtig feest voor me georganiseerd. TAVENU was er, ERATO en een kinderkoor. Tot 4 uur hebben we op straat gedanst, bij een draaiorgel.

Achtergebleven gebied, maar toch …

5 mei 1945 … Nederland is vrij. De Nazi-legers hebben zich overgegeven! De mensen in de Spaarndammerbuurt zien het met hun eigen ogen: de gehate moffen trekken niet meer triomfantelijk zingend door de buurt, maar sjokken zwaar belast en beladen door de Tasmanstraat, op weg naar Den Helder, vanwaar ze per boot zullen worden teruggebracht naar de “Heimat”. Vol haat worden ze bekogeld. Als de Duitsers voorgoed zijn verdwenen, krijgt de vreugde over de bevrijding de overhand. Hossend trekken de mensen de straat door, overal worden buurtfeesten georganiseerd. Straatlantaarns en trottoirbanden worden oranje geverfd.


Intussen hebben de mensen het niet al te best. Het weinige voedsel is nog op de bon. De tram rijdt nog niet, omdat het hout onder de rails in de oorlog is weggebroken. In de koude Hongerwinter moest er toch immers gekookt en gestookt worden. Hier en daar, o.a. in de Houtrijkstraat, waar de woningen toch al slecht waren, zijn de vloeren en zolders voor dat doel weggebroken. De armoe lees je ook af aan de kleren van de mensen. Sommige kinderen dragen jasjes van gordijnstof. Maar er is gelukkig te eten. Op de Van Noordtschool doen de kinderen zich te goed aan legervoorraden, die de Canadeze daar hebben achtergelaten.

Het loon van ongeschoolde arbeiders is 35 gulden per week, dat van geschoolde 42 gulden per week. Daarvoor moet dan 48 uur gewerkt worden. Je kan er met vrouw en kinderen redelijk van eten en er blijft precies genoeg over voor een pakje sigaretten en een enkel bioscoopje.

Als je de Tasmanstraat van vlak na de oorlog met die van nu vergelijkt, valt er een groot verschil op. Het ziet er in 1945 vaak zwart van de arbeiders. Mannen, lopend of met de fiets op weg naar de “HAR” (Haven Arbeids Reserve), om “bestoken” te worden. Dat wil zeggen: om werk in de haven te vinden. De HAR bestaat officieel niet meer. Vlak na de oorlog is de naam veranderd in Samenwerkende Haven Bedrijven (SHB). Maar voor de mensen in de buurt blijft het gewoon de HAR.

Stakingen


In die na-oorlogse jaren wordt er in de haven heel wat gestaakt. Dat is geen wonder, want de lonen zijn erg laag en de prijzen gaan voortdurend omhoog. De meeste stakingen gaan om loon of om verkorting van de werktijd. Vlak na de oorlog is er ook een staking tegen het sturen van militairen naar Nederlands Indië, het tegenwoordige Indonesië. De mensen in dat land hebben genoeg van de Nederlandse overheersing. Maar de Nederlanders, die daar veel geld verdienen, en de regering willen Indonesië geen zelfbestuur geven. Daarom sturen zij schepen met soldaten. Op dinsdag 24 september 1946 breekt dan een politieke massastaking uit onder de Amsterdamse arbeiders.

De arbeiders in de haven, bij de metaalbedrijven, de gemeente en op de werven leggen allemaal het werk neer. Met tienduizenden gaan ze naar het Waterlooplein, waar een grote bijeenkomst is. “Bij ons werd nooit gestaakt. Maar toen er troepen naar Indië moesten, gingen veel bedrijven plat. Op een zekere middag was er niemand meer aan het werk.” Het gaat als een lopend vuurtje door de buurt, als er een staking is. Dat kan ook niet anders, want het grootste deel van de Spaarndammers werkt in de haven, de bouw of de metaalindustrie.

Er wordt dan druk gelopen met stakingslijsten om de stakers toch aan een uitkering te kunnen helpen. Ook organiseert men de “kinderuitzending”. Kinderen van stakers kunnen gaan logeren bij boeren in Friesland. Op die manier steunen de mensen daar de stakingen en de kinderen blijven gezond. Ook nu blijkt weer duidelijk het grote gevoel van saamhorigheid van de buurtbewoners. Er is wel eens ruzie, er wordt wel een gevochten, maar een aanval op één is een aanval op allemaal. Het gebeurt hier tijdens die grote havenstakingen, dat de politie in grote getale komt opzetten. Ze durven toch niet te ver de Spaarndammerstraat in, uit vrees met straatkeien te worden bekogeld.

Verkiezingen.

Vele mensen ervaren het als een teleurstelling, dat na de oorlog nog zoveel is dat aan de crisis herinnert. Ze zijn uit de oorlog gekomen met de hoop op een betere, rechtvaardige wereld en nu blijkt, dat ze – net als in die tijd – opnieuw moeten strijden voor een beetje meer en beter. De oude partijen en de oude vakbonden komen terug en al gauw is de onderlinge verdeeldheid weer groot. Dat blijkt ook bij de eerste verkiezingen, die in 1946 voor de gemeenteraad worden gehouden. De straten hangen vol met verkiezingsborden, vooral van de CPN en de PvdA. Beide partijen behalen veel stemmen in de Spaarndammerbuurt.







Zorg en plezier voor jong en oud

In 1935 al werd het schoolgebouw aan de Nova Zemblastraat ontruimd om plaats te maken voor “Ons Huis”. Dit buurthuis is er in 1936 gekomen. Met een handtekeningenactie is indertijd de noodzaak van dit gebouw aangetoond. Na de oorlog worden de oorspronkelijke vrijwilligers vervangen door een betaalde leidster. Zij doet gezellige dingen met de kinderen en ook met de ouderen. In  onze tijd is Ons Huis uitgeroeid tot een buurthuis met een groot aantal activiteiten en hele staf van medewerkers.


 
Enkele jaren na de oorlog start ook het buurthuis “De Schroef” aan  de Spaarndammerstraat. Zij zullen later verhuizen naar de Westzaanstraat. Iets heel bijzonder zijn de vakantiekampen van de Schroef. Al een groot aantal jaren staat er een trein in het bos bij Hilversum. Dat is de trein van de buurt. Hoe hij daar komt? Een pater, actief in het jeugdwerk in de buurt, kan een paar oude treinstellen krijgen. Op een oplegger worden ze vervoerd en door buurtbewoners op boomstammen het bos ingerold. In het opknappen gaat heel wat vrije tijd zitten. Maar door het plezier, dat jong en oud eraan beleven, is het dubbel en dwars waard. Beide buurthuizen gaan er met groepen heen in de vakanties.

Een echte attractie is de film in het patronaatsgebouw op zondag, Iedere week zit het er  stampvol. “Ik vroeg de kinderen wat voor films ze wilden. Meestal waren dat cowboy-films. Eigenlijk draaide ik liever andere. Bijvoorbeeld films over de Russische revolutie.” Aan het woord is een man die veel gedaan heeft in de buurt. Hij organiseerde o.a. lezingen voor vrouwen over sexuele voorlichting, maar ook grootse Sint Nicolaas-optochten. Dit werk, zonder  subsidie, heeft hij maar enkele jaren volgehouden.

In de Spaarndammerbuurt ontstaat ook de eerste crèche, waar werkende moeders hun kinderen heen kunnen brengen. De kinderen liggen in het begin op oude gymmatten om te kunnen slapen, totdat er van de Canadeze slaapzakken en ijzeren bedjes komen.
In 1954 krijgt de buurt een openbare leeszaal. Vóór die tijd moest je 20 cent per boek betalen in een particuliere bibliotheek. De laatste tijd vindt men, dat er een nieuwe leeszaal moet komen in de Spaarndammerstraat. De huidige huisvesting is te klein en oud gebouw nodigt niet erg uit tot lezen.

Het verenigingsleven komt weer op gang. De muziekvereniging TAVENU, de mondorgelclub DOK, de toneelvereniging Inter Nos, Assendelft en OGT, het Amsterdams Operakoor Spaarndam, dat o.a. de beroemde zangeres Cristina Deutekom onder haar leden heeft geteld. Hoeveel verenigingen de buurt nu heeft, weten we niet precies. Maar op een gegeven moment zijn er meer dan honderd aangesloten geweest bij het Wijkcentrum.

Dat wijkcentrum houdt zich bezig met sociale en culturele zaken. Het heeft zich in de zestiger jaren onder meer ingezet voor de verbetering van de omstandigheden van de bejaarden. Velen van hen leven slechte omstandigheden. Veel woningen zijn in slechte staat. Dat levert voor bejaarden in particuliere woningen nogal wat moeilijkheden op. Want veel huisbazen ontvangen graag op tijd de huur, maar als er iets opgeknapt moet worden duurt dit vaak erg lang.

Ook worden er door het wijkcentrum allerlei festiviteiten georganiseerd. Zo’n feest is bijvoorbeeld de intocht van het olifantje Murugan in 1954. Aan zijn komst zit een heel verhaal vast. De mensen in de buurt vinden, dat hun buurt erg wordt verwaarloosd. In het westelijk deel van de stad worden aan de lopende band nieuwe huizen gebouwd. In de Spaarndammerbuurt staan, om maar eens wat te noemen, nog de ouderwetse lantarenpalen van vroeger en het aantal bomen in de buurt  kun je bijna op één hand tellen.

Iemand komt dan op het idee om de kinderen uit de buurt een olifant te laten vragen aan de premier van het verre India. Het duurt een hele tijd voordat het zover is, maar eindelijk komt hij dan toch, helemaal per schip uit Madras. Als geschenk van premier Pandit Nehroe aan de kinderen van de Spaarndammerbuurt. Ruim 700 kinderen uit de hoogste klassen staan op de Celebeskade klaar om Murugan te begroeten: een olifantje van bijna twee jaar, dat al 900 kilo weegt. Later op de dag gaan de andere kinderen met meer dan 30 bussen naar Artis om hem te bekijken. De radio spreekt erover en op het filmjournaal in alle bioscopen zijn Murugan en de Spaarndammerbuurt te zien. In optocht trekt het olifantje door de buurt. De kinderen zijn verkleed. Ze hebben natuurlijk niet veel aan “hun” olifant, want die kunnen ze niet zelf in de buurt houden.

Maar wel wordt de aandacht van de mensen nu eens gevestigd op die vergeten noordwesthoek van Amsterdam. Het zal nog echter jaren duren, voordat er eindelijk schot komt in de vernieuwing van de buurt.

Het Zwembad



Onze buurt ziet er rond 1950 heel anders uit dan nu. Je kunt bij de Tasmanstraat nog lekker vissen en als je de Spaarndammerdijk maar even afloopt, heb je daar het mooiste speelterrein van de wereld. Direct na de spoorbomen zijn de twee speeltuinen, de Theresiaspeeltuin en de “dubbeltjesspeeltuin”.
D.W.S., De Spartaan, De Germaan en de S.N.A. hebben er hun voetbalvelden. Ernaast is ruimte in overvloed voor de jongens om te voetballen zoveel ze maar willen. Hier en daar is het zelfs een beetje bebost. Bij de Oude Hemweg kun je zomers fijn zwemmen. Dit land zal later langzamerhand onder het zand verdwijnen om plaats te maken voor fabrieken en kantoren.

Zwemmen kun je alleen in open water rond de buurt. Omdat er nogal wat kinderen verdrinken, komt er tenslotte een afgescheiden zwemgelegenheid in de Vlothaven. De buurtbewoners vinden dit maar een lachertje, omdat iedere accommodatie, zoals bijvoorbeeld kleedhokjes, ontbreekt. Als het dan wordt geopend en het lint wordt doorgeknipt, kleed iedereen zich in het openbaar demonstratief uit op de muziek van TAVENU. De “feestredenaar” spreekt de gedenkwaardige woorden: “Ik zie nu, dat we hier iets gebouwd hebben, dat Amsterdam onwaardig is.”
Een week later vindt het eerste gesprek plaats over de bouw van een zwembad in de Zaanstraat. Enkele jaren later is het Brediusbad gereed. Opnieuw een voorbeeld van de Spaarndammerbuurters, die niet alles maar pikken en actie voeren als men weigert aan hun gerechtvaardigde verlangens te voldoen.

Kinderzorg

Aan de gezondheid van de kinderen wordt veel aandacht besteed. Voor het viaduct staat het gebouw van de GG en GD. Daarin is het consultatiebureau voor zuigelingen en kleuters gevestigd. Vroeger stierven veel kinderen aan allerlei ziekten, omdat ze niet ingeënt werden. Vanaf 1952 verandert dit. Eerst worden de kinderen ingeënt tegen difterie. In 1953 komt er een middel tegen kinkhoest en in 1956 tegen tetanus. In het jaar 1957 wordt men voor het eerst ingeënt tegen polio. Bijna 20 jaar later zullen er nog middelen komen tegen rode hond en de mazelen. Naast het toedienen van injecties controleert men daar of de kinderen goed groeien, of er niets aan  hun ogen en oren mankeert etc.




Sinds 1916 is er naast de teil thuis het badhuis als wasgelegenheid. De schoolkinderen gaan in de na-oorlogse jaren op een vaste tijd met de klas naar het badhuis voor wekelijkse wasbeurt. Er verandert nog meer. De voetballers moeten in 1962 naar terreinen elders in de stad verhuizen. Waarom gebeurt dat? Der moet werk zijn voor de mensen en het Amsterdamse gemeentebestuur zorgt daarom voor grote stukken grond, vlakbij de aan- en afvoerhavens. Daar kunnen fabrieken gebouwd worden.

Veel fabrieken zijn er intussen niet gekomen. Prachtige stukken sport- en speelterrein hebben plaats gemaakt voor één fabriek. Uit de buurt verdween zelfs een fabriek, de suikerfabriek van de C.S.M. Deze fabriek wordt het “lijkenhuis” genoemd door de buurtbewoners, omdat de arbeiders er allemaal zo wit vandaan komen. Het werk in die oude fabriek is onder andere door de grote hitte en inwerking van de suiker niet erg gezond. Nu wordt er in het gebouw van de C.S.M. alleen nog maar stroop verpakt en suiker opgeslagen. De productie wordt geautomatiseerd en naar Halfweg verplaatst. Een groot deel van de fabriek komt leeg te staan. Daar komt later een ander bedrijf in: de Technische Unie.
De mensen uit de buurt zijn daar niet zo blij mee, ze zien op dat terrein liever woningen staan.
 







Een gebouw, dat ook verdwijnt, is de Maria Magdalenakerk. Deze kerk bepaald het aangezicht van de buurt. Toen hij in 1889 werd gebouwd, kon men natuurlijk niet vermoeden, dat hij al na 78 jaren weer moest worden afgebroken, omdat er na een onderzoek steenkanker was geconstateerd. Op 28 maart van het jaar 1967 is men met de sloop begonnen.




Groot gebrek aan woonruimte

De woonproblemen in de na-oorlogse jaren zijn erg groot. Net als in de crisistijd wonen veel mensen bij elkaar in. Pasgetrouwde stellen wonen vaak nog een tijd bij hun ouders in, omdat er geen woning is. Als een gezin met twee kinderen in een tot woonkamer omgebouwde keuken van een achterwoning woont, is dat helemaal geen uitzondering.
 
Er wonen zo’n 25.000 mensen in de buurt. In 1977 is dat teruggelopen tot nog geen 15.000. Die terugloop kun je vooral zien aan het aantal kinderen. Kwam het aan het begin van deze eeuw nog wel voor, dat er op één trap met 8 voor- en achterwoningen soms wel 80 of meer kinderen woonden, nu hebben de meeste gezinnen maar één of twee kinderen.

Het gevolg is dat de scholen verdwijnen of worden samengevoegd. De lege gebouwen worden dan bijvoorbeeld in gebruik genomen als buurthuis. Ongeveer de helft van de woningen in de buurt is in handen van particuliere eigenaren. Die trachten natuurlijk te profiteren van de huurverhogingen, die de regering toestaat. Intussen  wordt er te wienig of niets aan de woningen gedaan.

De bewoners van de krotten, met hun lekkende daken, scheurende muren en stinkende trapportalen weigeren meer huur te betalen. Dankzij de acties stijgen de huren niet of niet zoveel als de huisbazen wel zouden willen. Door de slechte woonomstandigheden verdwijnen er veel mensen uit de buurt. Bij iedere oplevering van huizen in Nieuw West krijgen een aantal buurtbewoners een nieuwbouwwoning toegewezen. Op deze manier komen veel mensen los te staan va n de buurt, die hun dierbaar is.

Maar er is niet alleen Oude schoolgebouwen in onze buurt waar nog wel 40 of 45 kinderen in één klas zitten, worden opgeknapt. De kleuterschool “De Veulens” is daar een mooi voorbeeld van. Deze school is van binnen helemaal vernieuwd. Nu hebben de kinderen daar in hun klas veel ruimte en het is er gezelliger.

Veranderingen.

Na 1961 verandert de heel gasvoorziening. Op 14 december van dat jaar worden de 4 schoorstenen van de Westergasfabriek opgeblazen. Het gas komt dan voor het grootste deel van de hoogovens in IJmuiden. Bij de komst van het aardgas tenslotte maken de oude kolenkachels plaats voor modernere verwarmingsmethodes.

In de Houthaven verandert er ook veel. De dekschuiten verdwijnen er halverwege de zestiger jaren. Het hout hoeft niet meer stuk voor stuk met de hand worden gelost. Het komt in pakketten aan. Via hijskranen wordt het op de auto’s geladen. Deze brengen het naar de houtbedrijven. We zien dus gedempte kanalen, af en aan rijdende vrachtauto’s en heftrucs, die het hout de loodsen in rijden.

Hoofdstuk VII

Spaarndammerbuurters vechten voor hun buurt

Inmiddels is het 1970 geworden. Rondom Amsterdam verrijzen steeds meer nieuwe, groene woonwijken: de tuinsteden. In de Spaarndammerbuurt  gebeurt er op dat gebied niets. De gezinnen wonen er nog net zo als vroeger: op voor- en achterwoningen, zonder douches, scheurende muren en met ratten rond de woningen, die hier en daar onbewoonbaar zijn verklaard. Er  moet heel snel iets gebeuren. Het gemeentebestuur vindt dat ook. Alle 19e eeuwse wijken moeten worden opgeknapt. “Gelukkig” komt de Spaarndammerbuurt als eerste aan de beurt. Het gemeentebestuur komt met de “ideeënschets”, door de mensen al gauw “gemeenteplan” genoemd.

Deze schets doet de vlam in de pan slaan! Geen wonder, want volgens dit plan moet bijna de helft van alle huizen onder de slopershamer vallen, zullen er 1.500 woningen plaats moeten maken voor parkeergarages. Veel middenstanders worden weggesaneerd en de overblijvende woningen worden onbetaalbaar.

De CPN houdt twee openbare vergaderingen, die door honderden buurtbewoners worden bezocht. De PvdA organiseert onder grote belangstelling een “teach-in”. De buurt is in rep en roer. Al snel worden in de Spaarndammer- en Zeeheldenbuurt actiecomités gevormd. De ideeënschets gaat namelijk niet alleen over de Spaarndammerbuurt, maar ook over de Zeeheldenbuurt. In enkele avonden worden 3.000 handtekeningen bijeengebracht tegen het gemeenteplan en dit aantal zal nog groeien tot in totaal 4.978! Naast deze actiecomités begint het wijkcentrum met een z.g. inspraakgroep. Ruim 300 mensen geven zich op om mee te doen.
 
Samenwerking

Aanvankelijk staan de actiecomités en de inspraak-groep nogal afwijzend ten opzichte van elkaar, maar al gauw wint het inzicht veld, dat eensgezinde actie nodig is om de heilloze plannen van het gemeentebestuur tegen te houden. En … het lukt!

Op 10 februari 1971 vindt er een gesprek plaats van de actievoerders met wethouder Lammers en  zijn ambtenaren. De eisen zijn duidelijk: “Een woonbuurt waar het verenigingsleven, het buurt- en clubhuiswerk tot volle ontplooiing kunnen komen en waar onderwijs en bejaardenzorg niet langer tot de achtergebleven gebieden behoren”. De “Open brief” die aan de Burgemeester  en Wethouders en aan de Gemeenteraad wordt gestuurd, bevat o.m. de volgende zinnen: “Het comité zal overleg met gemeentebestuur en –instanties ten zeerste op prijs stellen, maar daar waar noodzakelijk de strijd niet schuwen. Ook de thans tot stand komende eenheid is in strijd geboren. Help mede deze eenheid te bewaren. Vecht voor het behoud ervan door gehoor te geven aan elke oproep om deel te nemen aan de strijd wanneer die noodzakelijk is.”

Het eerste resultaat is, dat op 16 februari van hetzelfde jaar de “ideeënschets” van de gemeente officieel wordt ingetrokken! Daarmee is de strijd voor het behoud van een leefbare buurt echter nog lang niet gewonnen. In maart 1972 verschijnt de eerste actiekrant, de eerste van de velen, die nog zullen volgen. Het actiecomité, dat nu de naam heeft gekregen van “Comité Wijkverbetering Spaarndammerbuurt” (C.W.S.) en waarin de Wijkraad inmiddels zijn volste vertrouwen heeft uitgesproken.

Zij gaan aan de slag om in overleg met de bewoners van de buurt plannen te ontwikkelen, die, aanvaardbaar zijn voor die bewoners. Op 25 mei 1973 wordt een hoorzitting in het Polanentheater gehouden, waar meer dan 400 buurtgenoten aanwezig zijn. Er zijn niet minder dan vier wethouders gekomen. Ook zijn er een groot aantal gemeenteraadsleden van diverse partijen. Het woord wordt gevoerd door leden van het C.W.S., door leden van bewonerscommissies, huurdersverenigingen en door middenstanders.

De wethouders en gemeenteraadsleden zijn diep onder de indruk van het zelfverzekerde, eensgezinde optreden van de Spaarndammerbuurters. De resultaten blijven dan ook niet uit. Nog geen maand later wordt door een buurtdelegatie een gesprek gevoerd met de wethouders Kuijpers en Lammers over een eisenpakket, dat aan de minister van Volkshuisvesting zal worden voorgelegd.

Op 12 april 1975 wordt een grote “Actiedag” gehouden. Een rijmpje in één van de actiekranten is veelzeggend:
“Geen verkrotting in de Spaarndammerbuurt.
Joop den Uyl, het heeft te lang geduurd.
Ons geduld is op.
De bewoners staan op hun kop.
Actie voeren is ons enig wapen.
Wat de woning- en wijkverbetering kan baten.”

Na vijf jaar

In 1975 wordt een tussenbalans opgemaakt van wat bereikt is in vijf jaar van eensgezind optreden: op de kale plek waar eens de Magdalena kerk stond werd het Domela Nieuwenhuisplantsoen aangelegd. Het Spaarndammerplantsoen werd vernieuwd. De bestratingwerf en een autosloopbedrijf maakten plaats voor een plezierige binnentuin. In de Spaarndammerstraat verrezen 22 nieuwe woningen. In de Nova Zemblastraat zullen er spoedig 72 volgen. Het CWS kreeg een eigen informatie-centrum. Er werden huurverlagingen en een huurstop bereikt voor het renoveren of af te breken woningen, terwijl particuliere huiseigenaren werden gedwongen tot het opknappen van het eigen woningbezit. DE bouw van een verzorgingstehuis voor bejaarden werd toegezegd. Deze opsomming in de actiekrant wordt besloten met de woorden: “De sabotage is overwonnen, met de renovatie wordt begonnen.”
 
 
Dat dit inderdaad het geval is, blijkt uit een berichtje in de kranten van september 1975: “Wethouder Kuijpers zal op maandag, 5 september om 15.00 uur de sleutel uitreiken aan de bewoner van de eerste gerenoveerde woning van het complex gemeentewoningen in de Spaarndammerbuurt: Uitgeeststraat 2-15. Op 10 februari van dit jaar is begonnen met het renoveren van dit complex van 663 woningen. Het eerste portiek van acht tweekamerwoningen is thans opgeleverd. De huur van de (kleinste) tweekamerwoningen bedraagt ƒ. 207,30 per maand, inclusief alle bijkomende kosten en stookkosten. De huur van de grootste vijfkamerwoning bedraagt ƒ. 285,95, eveneens alles inbegrepen.


Deze renovatie op grote schaal betekent het behoud van de buurt, al is het C.W.S. hiermee nog niet tevreden. In  de eerste plaats wordt er ernstig geklaagd over het tempo, waarin de renovatie plaatsvindt, al is op sommige complexen flinke vooruitgang geboekt. Voorts worden de huren nauwkeurig in het oog gehouden, want van de kant van de regering wordt getracht, die bedragen tegen alle beloften in op te schroeven.

Het gaat echter niet alleen om verbeteringen van woningen, maar ook om wijkverbetering. We gaven hierboven al een opsomming van in dat opzicht bereikte resultaten. Maar er is nog veel meer, waarmee de actievoerders zich bezighouden. Op 8 oktober 1975 werd een openbare hoorzitting gehouden, met o.a. als eisen:
-       Ruimte in de buurt;
-       Goed en geregeld verkeer;
-       Voldoende parkeergelegenheid;
-       Groen voor recreatie;
-       Aangepaste woningen en voorzieningen voor bejaarden;
-       Een goede opvang voor peuters;
-       Verantwoord onderwijs in moderne scholen;
-       Medische hulp en zorg voor iedereen;
-       Ruimte voor sport en spel;
-       Ontmoetingsruimten voor oudere jeugd;
-       Ruime, goed toegankelijke openbare leeszaal.
 

Er zal nog veel strijd moeten worden gevoerd, voordat al deze eisen zijn ingewilligd. Nemen we bijvoorbeeld de groenvoorziening. De Spaarndammerbuurt is een wijk met bijzonder weinig groen. Er is geen enkel park, want het Westerpark ligt officieel in de Staatsliedenbuurt en ligt bovendien niet zo gunstig. Het is zelfs zo, dat er nog een strook van 30 meter breed van datzelfde Westerpark dreigt te verdwijnen in verband met de aanleg van de Hemspoortunnel. Er is heftig geprotesteerd tegen de spoorweg, die de Nederlandse Spoorwegen daarvoor willen aanleggen.

Deze protesten hebben niet geholpen. Er moeten zelfs vele volkstuinders hun huis met tuintje opgeven. Ze krijgen nu elders een stuk grond toegewezen en een geldelijke vergoeding. Het is de vraag of ze de moet kunnen opbrengen ergens anders weer helemaal opnieuw te beginnen. Gezinnen met kinderen komen voor het probleem te staan hoe ze zomers hun kinderen naar school moeten krijgen.

Het onderwijs

De schoolgebouwen in de Spaarndammerbuurt zijn oude gebouwen. Ze zijn na de oorlog wel wat gemoderniseerd, maar voldoen toch niet meer aan de eisen, die het moderne onderwijs daaraan stelt. Er zijn geen gemeenschappelijke ruimten, de klassen zijn strenger van elkaar gescheiden, enz. Er zijn nu plannen voor een nieuwe moderne school, maar de uitvoering laat op dit moment nog op zich wachten.

Wel is er de afgelopen jaren in de verschillende scholen in de buurt erg veel veranderd. Ouders en leerkrachten zijn al bijna 6 jaar bezig om het onderwijs te verbeteren. Voor deze verbetering is zelfs een heel plan gemaakt. Voor de uitvoering van dat plan worden de ouders en leerkrachten in de buurt geholpen door de schoolbegeleider en schoolmaatschappelijk werk van het Advies-  en  Begeleidingscentrum  voor het Amsterdamse onderwijs (ABC). In 1976 is er nog een groep in de buurt komen werken, die de ouders en leerkrachten wil ondersteunen in de verbetering van het onderwijs.
Deze groep heet “de Vrek”. Om te zorgen dat het onderwijs ook echt verbeterd wordt, hebben de ouders en de leerkrachten een werkgroep opgericht. Dit is de Werkgroep Onderwijsverbetering. Behalve deze werkgroep zijn er ook nog de Gezamenlijke Oudercommissies. Beide groepen werken ontzettend hard om het onderwijs voor alle kinderen in de Spaarndammer- en Zeeheldenbuurt werkelijk te verbeteren. Eén van de belangrijke dingen, waar al die mensen zich mee bezighouden is een school voor voorgezet onderwijs. De enige school, die er op dit gebied is, is de ITO-school (Individueel Technisch Onderwijs). Een MAVO of HAVO ontbreekt en alle kinderen uit de Spaarndammerbuurt, die naar zo’n school toe willen, moeten daarvoor een heel stuk reizen naar een ander stadsdeel.

Kinderen uit verre landen.

“Ineens kwamen er allerlei kinderen in de klas, die geen Nederlands spraken,“ verteld een meisje, dat in 1970 op een lagere school in de Spaarndammerbuurt zat. “Spaanse, Marrokaanse, Portugese en Turkse kinderen. Op een gegeven moment kwamen er erg veel kinderen uit Suriname.” Doordat de gastarbeiders (goedkope werkkrachten uit arme landen) na enkele jaren ook hun vrouwen en kinderen laten overkomen, zie je complete buitenlandse gezinnen hun intrek in de buurt nemen. De goedkope woningen, die voor hen te klein zijn, bieden een gebrekkig onderkomen. Maar ook zij krijgen, naarmate de renovatie vordert, meer en meer opgeknapte huizen.

De mensen uit Suriname, een kolonie van Nederland, komen in grote groepen naar Nederland, als zij horen, dat Suriname op 25 november 1975 onafhankelijk gaat worden. Zij denken, dat er in Nederland meer woonruimte en werk is dan in Suriname. Omdat zij tot die tijd nog bij Nederland horen, kunnen zij gemakkelijk met hun hele gezin naar ons land komen.

De Surinaamse kinderen hebben het niet zo moeilijk als de andere buitenlandse kinderen. Zij spreken meestal Nederlands en ze hebben al op de Nederlandse manier les gehad. Zoveel verschillende kinderen in de klas is moeilijk, maar het heeft ook zijn voordelen. Bij aardrijkskunde bijvoorbeeld kunnen kinderen vertellen over de verre landen, waar zij zelf gewoond hebben.

Als zo’n buitenlands gezin met kleine in de buurt komt wonen, krijgen ze een oproep voor het consultatiebureau voor zuigelingen. Een wijkverpleegster vertelt: “we gaan vaak naar ze toe om ergens over te p0raten, want de vrouwen durven niet alleen de straat op. Zij spreken immers geen woord Nederlands en zijn in een vreemde omgeving. Thuis zijn ze erg gastvrij. Je krijgt thee met lekkernijen. Om met ze te praten heb je hun man of de kinderen nodig.”

Vrije tijd.

Voor de jeugd in onze buurt zijn er erg weinig recreatiemogelijkheden. De straten staan er vol auto’s, de vroegere “ruige” terreinen verdwenen onder het zand en zelfs voetbalterreinen zijn verdwenen uit de buurt. Een van de weinige mogelijkheden voor recreatie zijn de buurthuizen. Maar aan die buurthuizen moet nodig iets gedaan worden. “Ons Huis” en “de Schroef” zijn allebei gehuisvest in oude schoolgebouwen. Hoewel er nieuwbouwplannen zijn, loopt heel Amsterdam wat dit betreft achter bij de ontwikkelingen in andere gemeenten. Zelfs in kleine dorpen zijn prachtige gebouwen te vinden, die veel meer mogelijkheden tot ontspanning bieden. Vooral voor de oudere jeugd in de buurt is er weinig ruimten en zijn er geen dansgelegenheden en/of discobars of bijvoorbeeld een bromfietswerkplaats, waar zij zich kunnen uitleven.

Maar recreatie is niet het enige. In de buurthuizen is nog veel meer te doen. Denk maar aan de “twaalf-tot-twee” en de “na-vieren” opvang van schoolkinderen. Eén activiteit springt er echter uit. Dat is het “Scholenproject”, zoiets kom je in geen andere buurt tegen. In dit project werken bijna alle kleuter- en lagere scholen uit de Spaarndammer- en Zeeheldenbuurt samen met buurthuis “Ons Huis”.
Eén middag in de week door het hele jaar of één à twee weken per jaar gaan de kinderen in het buurthuis iets doen, wat met de school te maken heeft. Dat is dan een spel, een uitstapje, het maken van een boek of b.v. een maquette. Soms wordt er in het buurthuis iets voorbereid, wat later in de klas uitgewerkt kan worden.

Maar er is bij dit werk een héél groot probleem. Buurthuizen krijgen de laatste jaren, net als het onderwijs, steeds minder geld. Alles wordt duurder: de huur van het gebouw gaat met ongeveer 10% omhoog, de stookkosten stijgen met 8%, het materiaal wordt duurder etc. En de buurthuizen krijgen van de regering maar 4% meer. Op deze manier wordt het wel erg moeilijk om goed werk te doen in de buurt.
Een groot gemis is het ontbreken van een sportgebouw. Het gemeentebestuur verwijst de sportieve Spaarndammerbuurters naar de Van Hogendorphal in de Staatslieden buurt, maar het lijkt toch niet teveel gevraagd als de buurtbewoners een eigen centrum verlangen, waar ze b.v. aan indoortraining kunnen doen en allerlei sporten op kleine schaal kunnen beoefenen. Er is ruimte voor in de omgeving van het Brediusbad en dat zou belangrijk bijdragen tot grotere recreatiemogelijkheden in de buurt. Wel is de toezegging er, maar het gebouw staat er nog niet.

De middenstanders maken een slechte tijd door. Hun omzetten dalen als gevolg van het wegtrekken der bewoners en zij hebben de leus aangeheven: “Hand in hand tegen achterstand van de middenstand.” Zij zijn er dan ook tegen dat de Spaarndammerstraat voor autoverkeer wordt afgesloten, want zij vrezen dan een “dode” straat, terwijl ze ook niet gelukkig zijn met de “koopavond”, waarvan vooral de grote winkelcentra profiteren.

Een belangrijk voorbeeld van de strijd van de bewoners van de Spaarndammerbuurt voor een betere buurt is het nieuw te bouwen bejaardentehuis. Het jubilerende Wijkopbouw Orgaan en het C.W.S. had gehoopt, dat de eerste paal voor dit complex nog in het jublieumjaar 1976 zou kunnen worden geslagen, maar daarvoor wordt steeds weer een stokje gestoken door de rijksoverheid.

Eerst hield men de bouw tegen met het smoesje van “overbezonning” (het zou te zonnig worden in het gebouw!) en nu weer gaat het te veel kosten. Daardoor moeten er allerlei, voor de bejaarden noodzakelijke, voorzieningen worden geschrapt. En dat, terwijl de Spaarndammerbuurt steeds meer vergrijst. Dat wil zeggen: er wonen in verhouding steeds meer bejaarde mensen in de buurt. Jonge gezinnen trekken immers, als ze de kans krijgen, weg naar nieuwe buurten in en rond Amsterdam.

Op het moment dat de laatste hand aan dit boekje wordt gelegd (december 1976) heeft de regering nog steeds de plannen niet goedgekeurd.
Laten we daarom besluiten met een rijmpje, dat we bij het politiebureau op de muur geplakt vonden en dat duidelijk laat zien, dat ook de bejaarde bewoners van de buurt voor hun rechten opkomen:

“De Spaarndammers hebben een klein wensie
Geen geld?
Dan moet het bejaardenhuis uit de pot van defensie!
Bejaardenhuis Nu!”

Foto’s: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam en diverse internetsites.