“Geen
Blakwannes!”
De Spaarndammerbuurt
maakt geschiedenis
Door Gerard van de Burgwal en Wim Kuin
Uitgegeven door de Jubileumcommisie “Spaarndam”
ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan
van het
wijkcentrum/wijkopbouworgaan “Spaarndam”.
Oktober 1997
Aan de buurtbewoners
Aan de buurtbewoners
Geen
Blakwannes
Een vreemde titel zullen veel mensen
zeggen. Alleen de oude buurtbewoners weten waarop het slaat. Tijdens een
gesprek over een huurstaking hoorden wij dit woord. Het
was een huurstaking over het opknappen van huizen. De buurtbewoners wilden
goede verf in hun huizen en geen goedkope troep. (blakwannes = black varnish =
zwarte vernis) De hele geschiedenis van de Spaarndammerbuurt in Amsterdam laat
zien, dat de buurtbewoners samen opkomen voor verbeteringen. “Geen blakwannes”
slaat op alle acties en activiteiten, die geschiedenis maakten. Na bijna een
jaar praten met buurtbewoners, onderzoek doen in archieven, kranten en boeken
lezen en foto’s maken, is het geschiedenisboek over de Spaarndammerbuurt er.
De jubileumcommissie van het Wijkopbouw
Orgaan Spaarndam kwamen op het idee en wij gingen eraan werken. Waarom deze
twee mensen? Wij horen bij de werkgroep Vrek. Deze werkt op basisscholen in
oude wijken van Amsterdam. De Vrek vindt dat de geschiedenis van Nederland meer
de geschiedenis van de gewone mensen moet worden. Buurtgeschiedenis, zoals die
in “Geen Blakwannes” naar voren komt, is een poging om de kinderen duidelijk te
maken, wat zij kunnen leren van vroeger. Daarbij komen ook de dingen, die in de
meeste geschiedenisboekjes staan, naar voren. Maar in dit boek gebeurt dat
anders; het is meer herkenbaar, denken wij. Zo’n boek is nog erg beperkt. Toch
is er al veel tijd in gaan zitten. Werktijd, m aar ook veel vrije tijd. Maar
dat is niet zo erg.
Veel Spaarndammerbuurters zijn ook in
hun vrije tijd met verbeteringen bezig. Hoewel onze namen op de voorkant staan,
hebben wij het boek niet alleen gemaakt. Erg belangrijk was het praten met
buurtbewoners en oud-buurtbewoners. Zij hebben ons ontzettend veel verteld over
wat bewoners deden, hoe zij woonden en werkten.
Ook gesprekken met mensen, die werken in
bedrijven en winkels, in buurthuizen en scholen, hebben veel opgeleverd. Zonder
deze mensen zou er niet veel van terecht gekomen zijn. Ook zijn er in dit
boekje veel illustraties opgenomen. Hiervoor hebben wij medewerking verkregen
van een aantal gemeentebedrijven zoals het gemeentearchief. Daarnaast hebben
wij fotomateriaal gekregen van buurtbewoners, buurtwerkers en bedrijven in de
buurt. Het overnemen van deze foto’s is grotendeels het werk van Minke van de
Berg geweest.
Wij willen de mensen uit de buurt
bedanken, die de verschillende hoofdstukken doorgelezen en van commentaar
voorzien hebben. Tot slot mag het werk van Kees Loots en Arnold van Workum niet
vergeten worden. Zij staken avonden lang hun tijd in het in elkaar schuiven van
tekst en foto’s en het typen van de tekst voor de drukker.
Wat er in het boekje staat, is maar een
klein gedeelte van wat wij gehoord hebben. Eigenlijk moeten wij nog met een
heleboel mensen gaan praten, want wij weten nog lang niet alles. Wij hebben ook
nog meer foto’s, dan er geplaatst konden worden. Daarom gaan we bekijken, wat wij
samen kunnen doen met de kinderen, ouders en andere buurtbewoners, scholen,
buurthuizen, bibliotheek, het Wijkopbouw Orgaan, het Comité Wijkverbetering en
de Werkgroep Onderwijsverbetering. Wij denken bijvoorbeeld aan een
tentoonstelling, korte gesprekken op de band zetten, diaseries maken, extra
geschiedenispagina’s in de buurtkranten en misschien wel een nieuw
geschiedenisboekje. Kortom, ideeën zijn er genoeg. Wie doet er mee?
Gerard van de Burgwal
Wim Kuin
Hoofdstuk I
Veel spit- en graafwerk.
Wanneer je iets duidelijk wilt maken over
onze buurt, vroeger en nu, waar moet je dan beginnen?
-
Bij het land en
het water?
-
Bij de planten,
dieren en mensen?
-
Bij het wonen werken?
-
Bij graven en
koningen, burgemeesters en ministers?
-
Bij boeren,
vissers, winkeliers, werkers in de fabrieken en huisvrouwen?
-
Bij de kinderen in
het park, op school of op de club?
-
Bij de verenigingen,
de kommitees, het wijkcentrum, de aktiegroepen?
Laten we beginnen in de tijd, dat onze
buurt er nog niet is. We willen proberen op drie vragen antwoord te geven:
-
Wat gebeurde met
het land?
-
Wat gebeurde er
met de mensen?
-
Wat veranderde in
het werken?
Over
het land en de mensen die erop wonen en werken.
De dijk rondom het Ye en het Wijkermeer (links).
Op 12 meter diepte vinden we een
zandhoudende laag van klei en schelpenresten. Deze laag dateert van 6.000 jaar
voor Christus. Na nog een laagje veen vinden we op ongeveer 16 meter diepte de “jonge
dekzanden”. De zandlaag, waarop onze heipalen rusten. Deze laag werd zo’n
10.000 jaar geleden door de zee gebracht.
Opgraving Spaarndammerdijk-Velserdijk
Als het land verandert, gaan de mensen
anders leven. Ongeveer 10.000 jaar geleden worden de eerste hutten gebouwd. In
groepjes bij elkaar gezet ontstaan er dorpen, vooral op die plaatsen waar veel
eten te vinden is, wordt het woongebied ook werkgebied. Voldoende eten en gezond
eten betekenen, dat er steeds meer mensen in
leven blijven. De dorpen worden te groot en er dreigen tekorten te
ontstaan. Daarom trekken er families weg en stichten nieuwe dorpen. Ze houden
kontakt met elkaar en werken samen. Het is waarschijnlijk, dat op deze manier
stammen en volkeren ontstaan. Mensen die dezelfde taal spreken, dezelfde
gewoonten hebben en elkaar helpen als dat nodig is.
Ze gaan bepaalde dieren tam maken. De
koeien, geiten en schapen die ze gaan houden leveren dan melk, vlees, wol en
huiden op. Ook gaan ze granen en groente
telen. Hiervoor meten ze stukken land vrijmaken van bomen en struiken. Het hout
van deze bomen gebruiken ze voor het bouwen van stevige hutten en vlotten.
Doordat inmiddels nieuwe gereedschappen zijn bedacht, kunnen ze er ook
eenvoudige werktuigen, zoals spinklosjes en weefgetouwen, van maken. Bij deze
ontwikkeling ontstaan de eerste vormen van werkverdeling. Bijvoorbeeld die
tussen vissers en boeren. Deze verdeling wordt bepaald door de plaats waar men
woont: aan het water of meer in het binnenland. Later komen er ook mensen die
zich bekwamen in het maken van gereedschappen. Uit zo’n gemeenschap wordt een
hoofdman gekozen, die de groep leidt en die zelf niet hoeft te werken.
Ons land bestaat dan nog voor het
grootste deel uit moerassen en laaggelegen stukken grond, waar de zee en de
rivieren nog vrij spel hebben. Er zijn nog geen dammen en dijken, daarom bouwen
zij hun nederzettingen op verhogingen. Die verhogingen worden “terpen” genoemd.
In Friesland kun je dat nog duidelijk zien aan de zogenaamde “terpdorpen”. In
het begin van onze jaartelling is er zo’n terpdorp in de kop van Noord-Holland,
op de plaats waar nu Hoogkarspel ligt.
Tijdens de baggerwerkzaamheden in de
Westergracht aan de Houtmankade is een voorwerp gevonden dat zeer
waarschijnlijk stamt uit het begin van onze jaartelling. Voor het leren kennen
van de geschiedenis is dit van grote waarde.
Over
dijken en dammen, graven en heren.
We zijn in de tweede helft van de twaalfde eeuw aangeland. Stormvloeden teisteren de kusten. Hele gebieden staan onder water. De kop van Noord-Holland raakt los van Friesland. Het zoute water van de zee komt tot in het IJ. Het ontgonnen land is minder bestand tegen deze aanvallen. De ontboste gebieden geven weinig bescherming tegen het water. Als zout water het zoete verdringt wordt het ontgonnen land door de verzilting onbruikbaar voor land- en tuinbouw. Hongersnood, grote sterfte onder het vee en haveloze, zwervende mensen. Op den duur wordt de situatie ook voor de ridders onhoudbaar. Hun voorraden raken op. De boeren (horigen en lijfeigenen) kunnen niet meer aan hun verplichtingen voldoen. Ondernemende landheren geven opdracht tot het aanleggen dijken. Een klus, die niet door een paar boeren gedaan kan worden. Voor een dergelijk karwij zijn veel mensen nodig. De landheren hebben goede kontakten met de kloosters. De geleerde monniken krijgen opdracht om dijken te ontwerpen. De boeren en de soldaten doen het werk.
Het nieuw gewonnen land wordt bebouwd
door de boeren. De opbrengst is gedeeltelijk voor hunzelf, het grootste deel is
echter voor hun Heer. Ook onze Spaarndammerdijk stamt uit deze tijd van graven
en ridders. De dijk loopt van de monding van de Amstel tot aan het Spaarne. Hij
wordt eerst Haarlemmerzeedijk of IJdijk genoemd en is een belangrijke
verbindingsroute tussen de kuststraat en het zich snel ontwikkelende
Aemstelredamme. Tegenwoordig is de dijk er niet overal meer. Een deel daarvan
leidt nog wel naar het dorp Spaarndam.
Spaarndammerdijk
Spaarndammerdijk - Overbrakerpolder
Spaarndammerdijk in de richting van Sloterdijk
Sloterdijk
Spaarndam.
Wanneer je op een mooie dag eens een
fietstochtje maakt langs de Spaarndammerdijk, kun je een hoop leren over de
geschiedenis. Je ziet dan waar de dijk
loopt en waar hij eindigt. Als je bij het eind
door fietst kom je bij de ruïne van een slot uit de riddertijd: het
kasteel van Brederode. De ridders van dat kasteel waren de heren van het
gebied, waar nu de Spaarndammerbuurt ligt. Om een dorp, dat bij de monding van
een rivier ligt, te beschermen tegen overstromingen en om het verschil tussen eb
en vloed van de zee minder invloed te laten uitoefenen op de rivier maakt men
er een dam in. Zo krijgt het vissersdorpje aan de mond van de Ame (later de
Amstel genoemd) ook een dam. Dit moet gebeurt zijn tussen 1260 en 1270.
Deze dam heeft tot gevolg dat het dorp
steeds meer een handelsnederzetting wordt. De zeilschepen, die van Friesland
naar Holland varen en aanmeren aan de monding van de Ame brengen een grote
handelsactiviteit met zich mee. Reizende kooplieden vestigen in het dorp en
laten schepen, pakhuizen en aanlegsteigers bouwen. Het ruilen van goederen
verandert in het verkopen van goederen voor geld. De kooplieden gaan beseffen,
dat als je goederen bewaart tot er veel vraag naar is, de mensen er ook veel
voor willen betalen. Zo ontwikkelt het dorp zich snel tot een rijke handelsstad,
met kantoren en pakhuizen.
De dam wordt gemaakt in opdracht van de Heren van Amstel, de heersers over het hele gebied waar de rivier de Amstel doorstroomt. Deze heren hebben goed ingezien welke voordelen de dam zou kunnen geven. De toestromende kooplieden zorgen voor veel goederenverkeer; dat betekend veel tolgeld voor de ridders (Een tol is een plaats waar men belasting moet betalen om er langs te kunnen met goederen). De heren van Amstel moeten van deze tolgelden eigenlijk een deel afdragen aan de graaf van Holland. Zij doen dit echter niet. Hierover ontstaat een fikse ruzie tussen Gijsbreght van Amstel en Graaf Floris V. De graaf neemt dan maatregelen om minder afhankelijk van de ontrouwe Heren te zijn.
Hij verleent Amsterdam een tolprivilege,
waardoor de kooplieden veel makkelijker handel kunnen drijven met de steden,
waar hij de baas is. Rond 1285 laat hij in de buurt van de nederzetting
Spaarnwoude een dam in het Spaarne leggen met de bedoeling daar een
handelscentrum te stichten. In ruil voor de verkregen voorrechten helpen de
rijke kooplieden de graaf aan gelden voor zijn leger, dat vecht tegen de
Westfrieze boeren, die zelfstandig willen zijn. Zo vergroot Floris zijn macht
en onafhankelijkheid van de ontrouwe ridders.
Over
Houtrijk en Polanen
Wat nu Halfweg heet, was vroeger (links) Houtrijk en (rechts) Polanen.
De dijk van de Amstel tot het Spaarne heet voor een stuk ook Sloterdijk. Sloten is een nederzetting waar de boeren op eenvoudige manier in hun onderhoud voorzien. Maar dat niet alleen, een groot deel van hun land is eigendom van de Heren van Brederode, die daarom recht hebben op een deel van de opbrengst. Het stuk van de Spaarndammerdijk, waar de boeren uit Sloten aan gewerkt hebben, heet daarom Sloterdijk. In de 15e eeuw vindt een dijkdoorbraak plaats. Sinds die tijd maakt de dijk daar een grote bocht. Bij die bocht ontstaat het dorp Sloterdijk. Dit dorp heeft een eigen waag (een gebouw waar goederen officieel worden gewogen). Met een boot brengen de boeren er hun produkten. Het stuk binnen de bocht is later helemaal dichtgeslibt.
Uit de boerennederzettingen trekken de
mensen soms weg, omdat ze niet voor de ridders willen werken. Dat kunnen ze
doen op het moment dat er steden gaan ontstaan. Daar wonen dan mensen, die niet
zelf hun voedsel verbouwen of koeien houden. Na de aanleg van de dijken is er
namelijk grond, die wel bebouwd kan worden maar niet direct tot het gebied van
de Heren van Brederode behoort. Hier ontstaan vrije ambachten, gebieden waar je
vrij mag wonen. Sommige boeren, die in deze vrije ambachten, zoals Houtrijk en
Polanen, gaan wonen, leggen zich toe op een bepaald beroep. Zij worden “ambachtslieden”.
Wanneer het aantal van deze
ambachtslieden groter wordt, verhuizen velen naar de stad. Daar ontstaan dan gilden,
de eerste vakverenigingen. De eerste “ambachtslieden” uit onze buurt wonen dus
in Houtrijk en Polanen, namen die we terugvinden in de Spaarndammerbuurt, waar
een paar eeuwen later de arbeiders hun onderkomen vinden.
Amsterdam,
binnen en buiten de poorten.
Hoe meer rijke kooplieden en
ambachtslieden er in de Warmoesstraat (de eerste belangrijke straat van
Amsterdam) komen wonen, hoe minder de Heren van Amstel te vertellen
krijgen. De rijke stedelingen hoeven
zelf niet zoveel meer te werken, daar hebben ze mensen voor in dienst. De stad
is ook in staat om een eigen legertje op de been te brengen. De kooplieden
oefenen zich in het schieten. Daarvoor richten ze schuttersgilden op. Aan het
eind van 13e eeuw werken ze samen met de ridders, die trouw willen
blijven aan Graaf Floris V.
Doordat Amsterdam meer eigen baas is geworden, hebben de vrije
boeren op het land het slechter gekregen. Ze kunnen niet zo maar de stad meer
in. Door poorten, bruggen en wallen aan te leggen is de stad een machtige
vesting geworden. Men regelt er nu wie er op de markt mag staan met zijn
producten. Dat nemen de boeren niet, vooral niet nu er veel spullen komen uit
gebieden, die vroeger niets met Amsterdam te maken hadden.
Boeren
in opstand.
In het jaar 1304 gebeurt het volgende:
over het IJ komen ze aan, Kennemerlanders en Waterlanders. Eensgezind trekt de
horde naar de stad. “We zullen ze wel een laten zien wie hier de baas is!”. De
mensen uit Sloten en Polanen sluiten zich bij de menigte aan. “Ze willen ons
buiten de poorten sluiten. Ze maken van de stad een vesting. Wij kunnen er niet
meer vrij in en uit lopen voor onze handel.” Massaal stormen de mannen, vrouwen
en kinderen de stad binnen. Zwaaiend met stokken hooivorken maken ze hun eis
bekend: “Driemaal in de week is de markt voor ons. Dan verkopen we er eieren,
kaas en melk, groente en vis.” De stad legt zich bij deze eis neer. De wallen
worden geslecht, de grachten gedempt en de bruggen afgebroken. Er kan geen
belasting m eer geheven worden. De boeren kunnen vrij in en uit gaan.
Ondanks dit optreden van de plattelanders
zijn het toch de stedelingen die het machtigst gaan worden. In 1529 koopt de
stad van Jonker Reynout van Brederode het hele gebied rondom Sloten. Het
vroedschap, een soort college van B & W, heeft er genoeg van, dat de adellijke heren hun gebied
verwaarlozen. Er moeten wegen komen, nieuwe dijken en waterlozingen. Door de
Jonker drieduizend “Karolus-guldens” te betalen, krijgt de stad zeggenschap
over het gebied. (Na 1848 is het een zelfstandige gemeente, bij de annexaties van
1896 komt het definitief bij de stad). De steden worden machtiger dan de
ridders.
Karolus Gulden.
Vooral de kooplieden uit de stad. Na de
ontdekkingsreizen is er een goudmijn voor ze opengegaan: de handel met goederen
uit landen in Afrika, Azië en Amerika. Ze hallen er specerijen, edelstenen en
goud vandaan, goederen die in Europa veel opbrengen. Ook wordt er door de
Amsterdammers in slaven gehandeld. “Een rijker wordende stad heeft een goede
verdedigingswal nodig”. Zo redeneert het stadsbestuur. De vestingswal wordt
voorzien van een gracht (de Singel), torens en 26 bolwerken.
Drie van deze
bolwerken liggen ongeveer op de grens van de latere Spaarndammerbuurt. Het
eerste, opgetrokken op een stuk buitendijks rietland, noemt men al snel “ ’t
Blaauwhoofd”, naar de blauwe arduinsteen waaruit het is opgetrokken.
Het stond op de plaats van de latere Zuiderspeeltuin.
Op de plek waar later het Zoutkeetsplein komt staat het tweede: “Bogt”. “De
Westerbeer” is het derde en komt op de plek waar tegenwoordig het Westerkanaal
is ter hoogte van de spoorbrug.
1e Haarlemmerpoort
Haarlemmerpoort.
Haarlemmerpoort.
Haarlemmerpoort
Haarlemmerpoort
Haarlemmerpoort
Zicht op de Willemspoort vanuit de Haarlemmerdijk
Een
trekvaart en een spoorweg.
Belangrijke nieuwe verbindingswegen
tussen Amsterdam en Haarlem hebben de uiteindelijke vorm van de buurt mede bepaald.
In 1632 wordt met het graven van een trekvaart en het aanleggen van een weg
begonnen. De trekvaart is al een hele verbetering. Vóór die tijd moest je te
paard, soms met een eigen wagen er achter, over slechte, hobbelige en bij regen
bijna niet begaanbare paden. Of met een boot over het woelige water van het IJ.
In de 18e eeuw spelen zich in
de ontwikkeling van de stad geen schokkende ontwikkelingen af. Het is de tijd
van de renteniers, die hun geld liever steken in buitenlandse ondernemingen in
plaats van in hun eigen land voor werk te zorgen. De mensen, die niets bezitten,
zijn echter van hen afhankelijk. Daarom is er veel armoede. Intussen schrijdt
de techniek in landen als Engeland en Duitsland met rasse schreden voort.
Spoedig zullen de boeren nabij de dijk daardoor opgeschrikt worden. Op vrijdag 20 september 1839 rijdt de eerste trein van ons land. Van Amsterdam naar Haarlem werden 200 á 300 genodigden vervoerd. In 35 minuten werd de heenreis volbracht. Een krant uit die tijd schrijft: “De Haarlemmerweg stond opgepropt van toeschouwers, zoowel in rijtuigen als te paard en te voet.” Het eerste station staat tegenover de herberg “Eenhonderd Roe”, aan de vaart buiten de poort. De houten loods wordt later verplaatst tot aan de poort. In 1843 bouwt men een halrond bouwwerk op de plaats waar nu het Westerpark is. Met de paardentram worden de mensen vanaf het station de stad in gereden.
Van
de eerste industrie tot het ontstaan van een nieuwe buurt.
In de ambachten Houtrijk en Polanen zullen
wel enkele molens gestaan hebben. De molens zijn in die tijd meestal niet het
eigendom van de molenaar. De landheren laten ze bouwen, verpachten de
werkruimte en krijgen een deel van de opbrengst. Op de bolwerken van de
vestingswal laat het stadsbestuur molens plaatsen. Amsterdam is, evenals de
Zaanstreek, altijd belangrijk geweest in de houthandel. Door gebruik te maken
houtzaagmolens ontwikkeld zich een hele houtverwerkende industrie. Rondom de
stad worden de houtzaagmolens geplaatst op het aangeplempte land buiten de
wallen. Land, waar van grote stukken inmiddels eigendom zijn geworden van
banken, ondernemers en renteniers.
Het zijn nu niet meer de ridders en graven, die het voor het zeggen hebben. De rijke stedelingen: kooplieden, bankiers en fabrikanten, zijn machtig geworden. Zij zitten in de regering, in het parlement en in de gemeentebesturen. Samen met de koning, grootgrond- en kapitaalbezitters, gaan ze, onder druk van menslievende lieden, zorgen voor meer werk en dus voor meer eten. Dit doen ze, omdat de armoede niet meer om aan te zien is. Niet alleen daarom; ook omdat Nederland minder belangrijk begint te worden in de wereld. Er wordt steeds minder verdiend.
Een van de projekten, die in deze
situatie uitkomst moet brengen is de aanleg van de spoorlijn naar Haarlem.
Station Eenhonderste Roe.
Station Willemspoort
Uitspanning Welgelegen op het Bolwerk De Bogt.
Deze lusthoven zijn zeker niet bestemd voor de mensen, die in 1848
met z’n allen roepen om brood en werk. In dat jaar vinden er over heel Europa volksoproeren plaats.
In Amsterdam blijft de “revolutie” beperkt tot wat het “Dam- of Kommunistenoproer” wordt genoemd. Deze gebeurtenissen zetten regering en kapitaalbezitters aan tot meer aktiviteiten. Een ervan is de bouw van het Centraal Station, waartoe in 1868 wordt besloten.
In Amsterdam blijft de “revolutie” beperkt tot wat het “Dam- of Kommunistenoproer” wordt genoemd. Deze gebeurtenissen zetten regering en kapitaalbezitters aan tot meer aktiviteiten. Een ervan is de bouw van het Centraal Station, waartoe in 1868 wordt besloten.
Centraal Station
Het Haarlemmer- of
Westerplantsoen moet weer verdwijnen. De eerste haven van Amsterdam is de
monding van de Amstel. Inhammen in het IJ, “Walen” genoemd, worden meer als
haven gebruikt, naarmate de schepen groter worden. Op den duur gaat men
aanlegsteigers maken in het IJ. Door de aanleg van het Centraal Station moet
ook het hele havengebied veranderen. Een belangrijk onderdeel van deze
uitbreiding is de Houthaven.
Tot de zeventiger jaren in de 19e
eeuw liggen de houtvlotten over de hele stad verspreid. Door het graven van de
houthaven wordt dit probleem opgelost. Het havendeel bij de Barendszkade noemen
we de Oude Houthaven; deze is in 1876 gereedgekomen. Rond deze haven ontstaat een
bloeiende handel. Al deze bedrijvigheid trekt verschillende fabriekjes aan. En natuurlijk
een leger werkers, die zich dagelijks komen melden en niet te beroerd zijn om
de handen uit de mouwen te steken.
Dat het westelijk havengebied zich zo
kan ontwikkelen, is te danken aan het verzanden van de doorvaart bij de
Zuiderzee. Een kanaal van Amsterdam naar Den Helder moet uitkomst brengen. Het Noordhollands
Kanaal is echter nooit een druk bevaarbare route geworden. In 1866 durft men
het eindelijk aan om een hele nieuwe ingang voor Amsterdam te maken. Van
IJmuiden tot aan het IJ wordt een kanaal gegraven.
Bij IJmuiden komen grote sluizen die de schepen van de Noordzee binnen kunnen laten.
Bij IJmuiden komen grote sluizen die de schepen van de Noordzee binnen kunnen laten.
Onder barre omstandigheden werkt men er
aan. Mannen, vooral afkomstig uit provincies waar grote werkloosheid heerst,
graven en sjouwen 12 tot 15 uur per dag. Het betere werk moeten ze overlaten
aan Engelsen, want die hebben er voor gestudeerd. Voor goede woningen is niet
gezorgd; vaak leven ze in hutten of overdekte gaten in de grond.
De kanaalmaatschappij, kapitaal
bezitters die deze klus financieren en uitvoeren, hebben het werk eens een
winter stilgelegd vanwege een conflict met het gemeentebestuur. De arbeiders
komen om van de honger, want de heren van de maatschappij betalen niet, als er
niet gewerkt wordt.
Het Noorzeekanaal wordt in 1876 geopend.
Om het nieuwe Noordzeekanaal een gemakkelijke verbinding te geven met de
waterwegen in de stad en verder het land in, wordt het Westerkanaal gegraven. Dit
loopt van het IJ naar de Singelgracht.
Als het Noordzeekanaal klaar is blijven veel arbeiders hier. Ze zoeken werk in
de haven en in de nieuwe fabrieken. Als deze haven- en fabrieksarbeiders
woonruimte zoeken, worden de Spaarndammerbuurt geboren.
In 1898, na 13 jaar, verkopen de Engelsen de fabriek aan de gemeente Amsterdam. Voor deze fabriek en een andere, die in Oost staat, ontvangen zij ƒ. 16.355.406,69. Op beide fabrieken werken dan ongeveer 700 mensen. De arbeiders worden één dag van tevoren door een aanplakbiljet op de hoogte gebracht van de wisseling van baas. Het bedrijf en de winsten zijn nu voor de gemeente.
Na 1874 vinden er een aantal veranderingen plaats in dit gedeelte van Amsterdam. In dit jaar wordt door de gemeenteraad de Vestigingswet aangenomen. Dit betekend dat de bolwerken en wallen geslecht kunnen worden. Het Westerplantsoen verdwijnt bijna helemaal voor de aanleg van het Westerkanaal. Er hebben heel wat mensen gewerkt aan het slopen van de bolwerken, het overhoop halen van het plantsoen en het graven van het kanaal. En dat alles zonder graafmachines.
En het hout, waar komt het vandaan?
De huisbaas gaat uiteindelijk akkoord,
de huurstaking wordt na zes weken opgeheven en er wordt een feestavond
gehouden. Maar het gedonder is nog niet afgelopen. Na een paar weken komen de
schilders, en ….. toch met blakwannes. In het eerste huis worden ze na een paar
streken door de vrouwen de straat opgejaagd. De schildersbaas is vreselijk
kwaad en zegt tegen een buurtbewoner: “Waar halen jullie de moed vandaan om
mijn schilders weg te jagen?” Hij krijgt als antwoord: “De volgende keer krijg
je troep over je kop. Met de huisbaas is afgesproken dat er gewone verf
gebruikt zou worden.” “Ja, maar ik heb
het goedkoop aangenomen.” “Daar kunnen wij niets aan doen, dan had je het maar
duurder moeten aannemen.” Uiteindelijk komt er na veel geharrewar toch goede
verf op de muur en geen blakwannes.
Om moeilijkheden te voorkomen met de huurder wordt er vaak een selectie gemaakt uit mensen die een woning willen huren. Zij moeten bijvoorbeeld een vaste baan of een bepaald salaris hebben.
Zo staan er in de Oostzaanstraat een blok woningen van de W.A.S.P. (Woningbouwvereniging Amsterdams Spoorwegpersoneel). In deze woningen wonen alleen mensen die in vast dienstverband bij de spoorwegen werken. Het deel waar de machinisten en seinhuiswachters wonen wordt “fluwelen eindje” genoemd. In het andere deel van het blok woont het “gewone“ spoorwegpersoneel.
In 1921 worden er plannen gemaakt voor de Rehobothschool, een protestantse lagere school die tussen de Houtrijkstraat en de Polanenstraat gebouwd wordt. Deze school wordt gebouwd op 390 palen van 13 meter lang. Deze palen worden aangevoerd uit Rusland. Het hout voor de kozijnen komt uit Amerika. In het gebouw van de Rehobothschool zijn nu het Wijkopbouworgaan Spaarndam en het Polanentheater gevestigd.
Hij was één van de mensen, die erg veel werk heeft verricht in de eerste Nederlandse politieke partij voor de arbeiders, de Sociaal Democratische Bond. Uit deze bond ontstaat later de Sociaal Democratische Arbeiders Partij. Hij sprak vaak op bijeenkomsten van arbeiders over onderwerpen als de acht-urige werkdag en het algemeen kiesrecht. Dit gebeurde in Amsterdam, bijvoorbeeld in het “Volkspark”, op de plaats van het tegenwoordige Hugo de Grootplein. Het standbeeld, dat aan de ingang van de Spaarndammerbuurt staat, wordt onthuld door zijn vrouw. Domela Nieuwenhuis is in 1919 gestorven. Het is niet zo maar een feestelijke onthulling, het is ook demonstratie voor eten en werk.
Volgens sommige economen is dit helemaal verkeerd. Want, zeggen zij, als er minder geld is, kopen de mensen minder en de mensen minder kopen, kunnen de fabrieken minder produceren. De werklozen vormen protestcomités. Ze verkopen bij de stempellokalen krantjes. Daarin staat waar de werklozen recht op hebben, waar cursussen zijn en wanneer de comités vergaderen. Op zo’n vergadering in juli spreken ze af om te gaan demonstreren.
In de dagen, die er op volgen, worden
veel mensen opgepakt. Een van hen vertelt: “Ze kwamen bij ons in de straat en
gooiden handgranaten naar binnen als er niet opengedaan werd. Ik was gewoon
thuis toen ze me kwamen halen. Ik dacht, iemand weet wat ik gedaan heb en een
vrouw met een man en kinderen nemen ze
niet zomaar mee. Ik heb het idee dat ik verraden ben. Ik heb altijd volgehouden,
dat ik van niets wist en dat is gelukt.
De kinderverenigingen blijven wel bestaan. In de oorlog is zelfs een toneelzaal gebouwd in de school waar het Spaarndammerkwartier haar lokalen heeft en waar nu buurthuis “Ons Huis” in zit. Van twee lokalen wordt een zaal gemaakt. Alles doen ze zelf. Overdag wordt er door onderduikers – die zich anders veel te veel vervelen – een grote ijzeren balk ingemetseld. Maar ook anderen werken er aan mee. Zo krijgt de speeltuinvereniging een zaal voor kinderoperettes en muziekuitvoeringen. Nog tijdens de bezetting wordt de zaal hiervoor gebruikt.
In die na-oorlogse jaren wordt er in de haven heel wat gestaakt. Dat is geen wonder, want de lonen zijn erg laag en de prijzen gaan voortdurend omhoog. De meeste stakingen gaan om loon of om verkorting van de werktijd. Vlak na de oorlog is er ook een staking tegen het sturen van militairen naar Nederlands Indië, het tegenwoordige Indonesië. De mensen in dat land hebben genoeg van de Nederlandse overheersing. Maar de Nederlanders, die daar veel geld verdienen, en de regering willen Indonesië geen zelfbestuur geven. Daarom sturen zij schepen met soldaten. Op dinsdag 24 september 1946 breekt dan een politieke massastaking uit onder de Amsterdamse arbeiders.
Vele mensen ervaren het als een teleurstelling, dat na de oorlog nog zoveel is dat aan de crisis herinnert. Ze zijn uit de oorlog gekomen met de hoop op een betere, rechtvaardige wereld en nu blijkt, dat ze – net als in die tijd – opnieuw moeten strijden voor een beetje meer en beter. De oude partijen en de oude vakbonden komen terug en al gauw is de onderlinge verdeeldheid weer groot. Dat blijkt ook bij de eerste verkiezingen, die in 1946 voor de gemeenteraad worden gehouden. De straten hangen vol met verkiezingsborden, vooral van de CPN en de PvdA. Beide partijen behalen veel stemmen in de Spaarndammerbuurt.
Zorg en plezier voor jong en oud
Sinds 1916 is er naast de teil thuis het badhuis als wasgelegenheid. De schoolkinderen gaan in de na-oorlogse jaren op een vaste tijd met de klas naar het badhuis voor wekelijkse wasbeurt. Er verandert nog meer. De voetballers moeten in 1962 naar terreinen elders in de stad verhuizen. Waarom gebeurt dat? Der moet werk zijn voor de mensen en het Amsterdamse gemeentebestuur zorgt daarom voor grote stukken grond, vlakbij de aan- en afvoerhavens. Daar kunnen fabrieken gebouwd worden.
Veel fabrieken zijn er intussen niet gekomen. Prachtige stukken sport- en speelterrein hebben plaats gemaakt voor één fabriek. Uit de buurt verdween zelfs een fabriek, de suikerfabriek van de C.S.M. Deze fabriek wordt het “lijkenhuis” genoemd door de buurtbewoners, omdat de arbeiders er allemaal zo wit vandaan komen. Het werk in die oude fabriek is onder andere door de grote hitte en inwerking van de suiker niet erg gezond. Nu wordt er in het gebouw van de C.S.M. alleen nog maar stroop verpakt en suiker opgeslagen. De productie wordt geautomatiseerd en naar Halfweg verplaatst. Een groot deel van de fabriek komt leeg te staan. Daar komt later een ander bedrijf in: de Technische Unie.
Een gebouw, dat ook verdwijnt, is de Maria Magdalenakerk. Deze kerk bepaald het aangezicht van de buurt. Toen hij in 1889 werd gebouwd, kon men natuurlijk niet vermoeden, dat hij al na 78 jaren weer moest worden afgebroken, omdat er na een onderzoek steenkanker was geconstateerd. Op 28 maart van het jaar 1967 is men met de sloop begonnen.
Groot gebrek aan woonruimte
Deze renovatie op grote schaal betekent het behoud van de buurt, al is het C.W.S. hiermee nog niet tevreden. In de eerste plaats wordt er ernstig geklaagd over het tempo, waarin de renovatie plaatsvindt, al is op sommige complexen flinke vooruitgang geboekt. Voorts worden de huren nauwkeurig in het oog gehouden, want van de kant van de regering wordt getracht, die bedragen tegen alle beloften in op te schroeven.
Hoofdstuk
II
Een
buurt van arbeiders.
-
Na de
houtzaagmachines de fabrieken met stoommachines
-
Na de ploeterende
keuterboertjes de werkende mannen, vrouwen en kinderen
-
Na de
rondtrekkende koopman de eerste winkeliers
-
Maar ook de
eerste kerk, school en politieagent
-
De redenaars van
de opkomende arbeidersbeweging
-
En niet te
vergeten de rug-aan-rug woningen
De buurt begint buurt te worden.
De
geboorte van een bloeiende buurt
Grote wolken rook geven de plaats aan
van “de Bijenkorf”; een stoomcacao- en chocoladefabriek. Het is een van de
eerste fabrieken met een stoommachine. De eigenaar van die fabriek is F. Korff.
In 1811 laat hij een molen bouwen aan de Spaarndammerdijk. Hij noemt deze molen
“De Goede Verwachting”. Hij staat in het voorste deel van de buurt, later is dat
Spaarndammerstraat 15. In de molen wordt eerst cacaobonen gemalen. Als de
stoommachine eenmaal werkt, wordt er ook chocolade gemaakt. Wij zien dan overal
de volgende slagzin verschijnen: “Kenners
kiezen Korff”. Meneer F. Korff heeft tegenover de fabriek een mooi woonhuis
staan. Later wordt op die plaats een van de eerste scholen van de buurt en de
Maria Magdalenakerk gebouwd.
Cacao- en chocolademolen "De Goede Verwachting"
Fa. Korff.
Fabrieken betekenen werk voor de mensen.
Fabrieken met Stoommachines betekenen vervanging van mensen-, paarden- en
windkracht. Het zijn grote bedrijven, die veel produceren. Maar het betekent
ook , dat er veel geld gestoken moet worden in zo’n bedrijf. Geld voor machines
en fabrieken is er wel in Nederland. Maar de kapitaalbezitters besteden het
geld in Engeland en Duitsland, omdat ze er daar gemakkelijker winst kunnen
maken. Zo komt er bij ons weinig van de grond en blijft de ontwikkeling achter.
In Engeland ontwikkeld zich de industrie
in een razend tempo. Na circa 1880 gaan de Engelsen hun opgedane kennis en
gemaakte winsten o.a. gebruiken om in het “achterlijke” Nederland nog meer te
verdienen. De Westergasfabriek aan de Haarlemmerweg wordt gebouwd tussen
augustus 1883 en augustus 1885. Een Engelse firma, de “Imperial Continental Gas
Associatie”, krijgt hiervoor toestemming van de gemeente. Deze Engelse firma
heeft dan al bedrijven in Gent, Berlijn, Hannover en Breslau. Op 14 september
1885 stroomt het eerste gas door de buizen. Buizen, die ook in Engeland gemaakt
zijn. Voor dit gas moeten de Amsterdammers 9 cent per kubieke meter betalen.
Dat is 2 cent meer dan de totale kosten, die waren 7 cent per m³. Het bedrijf leverde 20.000.000 m³ gas per jaar. Ewr wordt dus heel wat geld verdiend in
die jaren. De Amsterdammers bedenken voor de afkorting I.C.G.A. iets anders,
namelijk: “Ik Commandeer Geheel Amsterdam”.
Wester Gasfabriek, Haarlemmerweg.
En hoe staat het met de mensen, die op
de fabriek werken? Zijn dat de rijke Engelsen of zijn het de gewone
Amsterdammers? De meeste mensen, die er werken, komen uit de Spaarndammerbuurt.
Eén van die arbeiders schrijft op 3 december1893 het volgende: “(…) heeft den
werkman in den tegenwoordige tijd een harde strijd om het bestaan, want het
valt niet te ontkennen dat hem niet alleen concurrentie wordt aangedaan door de
vele machinerieën op verschillend gebied, maar ook nog een niet eerlijke door
een groot aantal gepensioneerde die met een pensioen van enige guldens in de
week, zich met ongeveer de helft van een loon het welk een gewoon (niet
gepensioneerd) werkman verdient, tevreden moet stellen.
In 1898, na 13 jaar, verkopen de Engelsen de fabriek aan de gemeente Amsterdam. Voor deze fabriek en een andere, die in Oost staat, ontvangen zij ƒ. 16.355.406,69. Op beide fabrieken werken dan ongeveer 700 mensen. De arbeiders worden één dag van tevoren door een aanplakbiljet op de hoogte gebracht van de wisseling van baas. Het bedrijf en de winsten zijn nu voor de gemeente.
Er
gaat gebouwd worden
Het is ongeveer 1870. Als wij onder de
Haarlemmerpoort vandaan komen, is daar
heel wat te zien. Wij zien het Westerplantsoen. Dat zich tot aan het IJ
uitstrekt. In dit plantsoen is ook de Westerbegraafplaats te vinden.
Deze begraafplaats wordt vanaf 1915 niet meer gebruikt. Wanneer we doorlopen komen we bij de Notweg, een landweggetje, dat bij de verschillende stukken grond hoort. Iedereen mag er zijn vee langs drijven. Via een doorgang kun je van de Notweg op de 1e Spaarndammerstraat komen.
Deze begraafplaats wordt vanaf 1915 niet meer gebruikt. Wanneer we doorlopen komen we bij de Notweg, een landweggetje, dat bij de verschillende stukken grond hoort. Iedereen mag er zijn vee langs drijven. Via een doorgang kun je van de Notweg op de 1e Spaarndammerstraat komen.
Aan de Notweg staan kleine boerderijen en wat armzalige huizen.
In die huizen wonen vaak grote gezinnen. Bij die huizen zijn tuinen, waar niet
alleen bloemen in staan; de bewoners verbouwen er ook hun groente. Op de plaats
waar de Notweg bij de 2e Spaarndammerstraat (de latere Houtrijkstraat) komt, staan ook
woonwagens. Hierin wonen vooral stoelenmatters. Ook is er een palingrokerij.
Na 1874 vinden er een aantal veranderingen plaats in dit gedeelte van Amsterdam. In dit jaar wordt door de gemeenteraad de Vestigingswet aangenomen. Dit betekend dat de bolwerken en wallen geslecht kunnen worden. Het Westerplantsoen verdwijnt bijna helemaal voor de aanleg van het Westerkanaal. Er hebben heel wat mensen gewerkt aan het slopen van de bolwerken, het overhoop halen van het plantsoen en het graven van het kanaal. En dat alles zonder graafmachines.
Via de Schinkel, de Kostverlorenvaart en
het Westerkanaal wordt het zand aangevoerd waarmee het land wordt opgehoogd.
Dit zand komt uit Lisse en Hilegom. Het eerst wordt het gebied rond de Le
Maire- en Van Noordtgracht opgehoogd. Tussen deze twee grachten, die in 1887
gegraven zijn, bouwt men in 1882 de Wester Suikerfabriek. Daarna komt de rest
van het stuk en het gebied aan de andere kant van de 1e
Spaarndammerstraat aan de beurt. De Tasmanstraat , de Bontekoestraat en de Van
Noordtkade zijn er al.
Westerkanaal rond 1920
Om een buurt vol te bouwen, moet je
grond bezitten en plannen maken. Plannen over hoe en wanneer je de grond wilt
volbouwen. Plannen over de vorm van de woningen en over wie er moeten wonen. De
grond buiten de Haarlemmerpoort hoorde tot 1896 bij de gemeente Sloten. Deze
grond is in het bezit van rijke mensen of handelsmaatschappijen. Het is een
goede geldbelegging.
Het gemeentebestuur maakt voor dit
gebied steeds nieuwe plannen, maar krijgt daar geen geld voor. Intussen gaan de
particuliere bouwers hun gang. Eerst wilde men er een afwisseling van
arbeiderswijken, industriewijken en huizen voor de “gegoede stand”. In 1878
maakte men weer een nieuw plan. In dit nieuwe plan zijn veel pleinen, parken en
villa’s verdwenen. Toch komen er huizen aan de 1e
Spaarndammerstraat, 3 Spaarndammerdwarsstraten en de Houtrijkstraat . Dat er al
mensen wonen, weten we, doordat er aanvragen gedaan worden bij de gemeente om
“water en vuur” te mogen verkopen. (Er zijn in die tijd nog geen boilers of
geisers. Warm water moet je nog kopen.) Dat er in die tijd huizen gebouwd
worden, kan je nog zien in de Assendelftstraat. Op no.4 is een gevelsteen te
vinden, waar 1885 op staat.
Mensen
en woningen
De mensen, die in de buurt gaan wonen,
komen overal vandaan. Kijk maar naar de achternamen van de mensen in de buurt.
Daar zitten veel Friese, Groningse en Noordhollandse namen tussen. Veel van
deze mensen komen rond 1870 naar Amsterdam, als het op het platteland niet zo
goed gaat. De landbouwprodukten brengen geen geld op en er is weinig werk op
het land. De mensen denken, dat er in de stad meer werk is. Een aantal vinden
werk bij het graven van het Noordzeekanaal. Als dat afgelopen is, trekken zij
weer naar de stad. Maar daar ligt het werk ook niet voor het oprapen en er zijn
geen woningen. Velen komen terecht in krotten en kelderwoningen terecht.
Ze kunnen maar ƒ. 0,75 tot ƒ. 1,50 huur per
week betalen en las je geen vast werk hebt, dan wordt het helemaal moeilijk.
Alleen mensen met een vaste baan en een redelijk loon kunnen een huur van meer
dan ƒ. 2,-- opbrengen. Dit geldt bijvoorbeeld voor iemand,
die op de gasfabriek werkt. Maar ongeschoolde arbeiders kunnen niet naar zo’n
nieuw huis in de Spaarndammerbuurt. Als je de huur niet kunt betalen, wordt je
meteen bedreigt met uitzetting.
Tussen 1890 en 1900 geven mensen met
veel geld opdracht om te bouwen in het voorste deel van de buurt. Dit gebeurt
in de Polanen- en Houtrijkstraat. De meeste woningen zijn rug-aan-rugwoningen
en ook nog “revolutie-bouw”. Dit betekent dat
deze woningen snel en met slecht materiaal in elkaar geramd zijn. Verder
zoveel mogelijk kamers op zo min mogelijk grond. Het enige doel is aan deze
woningen zoveel mogelijk te verdienen. Zo laat een zekere Dr. Jansen in de
Polanenstraat driedubbele percelen met 32 woningen bouwen.
Polanenstraat 6
Later draagt hij
deze woningen aan een woningbouwvereniging over. Wat is een mooi huis, als je
het niet kunt eten? Lees maar een wat een arbeider hierover zegt in 1883:
“Vele
levensmiddelen zijn duurder als vroeger. Om maar iets te noemen: spek, vlees,
vet en vis. De prijzen daarvan zijn belangrijk hoger dan vroeger. De Sigaren zijn
de laatste jaren 2½ á 6 cent per
stuk, terwijl men vroeger 10 stuks voor een dub beltje kon bekomen.”
Maar dat is niet het enige probleem in
die tijd. Belangrijk is ook: hoe groot is het gezin? In die tijd zijn er veel
grote gezinnen, met 7,8,9, of zelfs met 12 kinderen. Dan moet je met 14 mensen
in één huis wonen. Er blijft dan helemaal geen geld over voor de huur. Het is
niet vreemd als er wordt gezegd: “Ik moet naar een kleinere woning omzien, want
mijn gezin wordt te groot!”. Hoe groot zijn die huizen? Er is een kleine
keuken, 2 bedsteden en een kleine woonkamer. Dus: kinderen bij ouders in bed,
bedden maken in de woonkamer en zelfs in de keuken. Veel ruimte om in te leven is
er dan niet meer over.
Het
werk in de haven
Vlak bij de Spaarndammerbuurt liggen de
Vlothaven, de Minervahaven en de Oude- en
Nieuwe Houthaven. Zijn deze havens er altijd geweest? Nee, deze havens
zijn pas rond de eeuwwisseling gegraven. In 1879 worden de plannen gemaakt voor
een Houthaven. De houthandel is altijd al belangrijk geweest voor Amsterdam en
omgeving, denk maar aan de vele zaagmolens. In 1870 is het zelfs zo erg, dat de
houtvlotten door de hele stad verspreid liggen, tot in de grachten toe. De
houthandelaren dreigen de gemeente met verplaatsing van hun bedrijven naar o.a.
Purmerend, als er niets gebeurd. Eerst wordt de Oude Houthaven aangelegd bij de
Barendszkade. Maar dat is niet genoeg, er moet nog meer ruimte komen. Al snel begint
men met de aanleg van de Minervahaven; hierbij hoort ook de Nieuwe Houthaven.
Vanwaar al die drukte in de haven? Na
1870 bloeit de handel in Amsterdam weer op. De rijke Amsterdamse kooplieden
gaan hun geld beleggen in Oost-Indië. Dat noemen ze Indonesië. Zij steken hun
geld in suiker- en koffieplantages. Al deze produkten komen naar Amsterdam. Er
komen pakhuizen, bijvoorbeeld op de hoek van de Nova Zemblastraat en de
Houtmankade. De produkten kunnen sneller aangevoerd worden als in 1876 het
Noordzeekanaal opengaat. De opening van het Suezkanaal in Egypte is ook
belangrijk. Hierdoor kan de zeereis veel sneller verlopen.
Voor de Spaarndammerbuurt is vooral de
Houthaven belangrijk. Er komen in de loop der jaren verschillende houtbedrijven
te staan, zoals Ambaghtsheer & v.d. Meulen en Bontekoe en Aukes. Later zal
er een loonschaverij komen. Dit bedrijf gaat veel van het zaag- en schaafwerk
van de houtbedrijven aan de haven overnemen. Er werken veel mensen uit de buurt
als havenarbeider. Dit zijn arbeiders, die de schepen lossen en laden.
Jan Mens schrijft hier over:
“In
de Houthaven, dicht bij de forse spanning van de Hembrug, zwoegde het volk van
de Spaarndammerbuurt en Bickerseiland; balken, bieten en rondklossen zakken
buiten boord, het geratel der lieren overstemde het ruizen van de nabije nieuwe
elevators, die hun lange slurven gulzig duwden in de bulk geladen graanschepen,
komend uit Rusland en Amerika. Schijnwerpers boorden hun schelle lichtbundels
in de diepe scheepsruimen, waar het volk peesde, vloekte en sakkerde, toch
verheugd met de ongekende overvloed. Met
roodomrande ogen van de slaap werkten zij voort, joegen elkaar op, onbarmhartig
voor de zwakken, vaak lokte een tarief hoger dan ooit.”
En het hout, waar komt het vandaan?
Er komen twee soorten hout in de
Houthaven, hard hout (meestal teak) en zacht hout (hoofdzakelijk vuren).
Teakhout komt vooral uit landen in Afrika en
Zuid-Oost Azië. Het wordt verwerkt in het dek van oorlogsschepen, die worden gebouwd in
Engeland, Frankrijk en Nederland. Het zachte hout komt uit Scandinavië,
Rusland, Polen en Tsjechoslowakije. Het hout wordt door arbeiders overgeladen
op platte schuiten of men gooit het in het water. De boomstammen die in het
water komen, worden gevlot en naar de loonzagerij gebracht, waar zij worden
gezaagd en geschaafd. Een deel van het
hout dat aankomt wordt gebruikt voor de bouw van huizen in de
Spaarndammerbuurt.
De
algemene werkstaking
En de arbeiders? Verdienen zij ook zo
veel? Toen de gasfabriek nog in Engelse handen was, was de werktijd voor het
stokerij- en het verdere ploegenpersoneel 12 uur per dag. Er werd 7 dagen per
week gewerkt. Ziekengeld werd niet gegeven en van verlof of vrije dagen was
geen sprake. Het loon van een stoker was ƒ. 15,-- per
week. Per uur dus 18 centen. In gemeentedienst werken de werklieden 5 keer 10,5
uur en zaterdags 7,5 uur, dus 60 uur per week. Maar het loon blijft dan toch
hetzelfde, of niet? Nee, de werklieden b leven 18 cent per uur verdienen, dus
ze ontvangen nog maar ƒ. 10,80 per week. Wel wordt er in
1900 een ziekengeldregeling getroffen. Zelfs krijgen de werklieden per jaar 3
dagen verlof met behoud van 75% van het loon.
Dat de werklieden niet tevreden zijn,
kun je je voorstellen. Tussen 5 en 10 april 1903 breekt er dan ook een algemene
staking uit. Deze staking is algemeen onder de havenarbeiders, de metaalarbeiders
en de diamantbewerkers. Behalve tegen de slechte werkomstandigheden is de
staking vooral gericht tegen de “worgwetten”. In deze wetten wordt het staken
bij de overheid en de spoorwegen verboden. Op de gasfabriek komen militairen om
alles te bewaken.
Op 10 april is de staking plotseling
afgelopen. De directies van veel bedrijven en ook van de gasfabriek nemen op
een verschrikkelijke manier wraak. Er worden veel werklieden ontslagen. Dit
overkomt veelal oudere werklieden. Meestal hebben deze mensen geen inkomen
meer. Alleen door steun van familie en mensen uit de buurten kunnen zij het nog
redden.
Zo’n staking is natuurlijk niet het werk
van één arbeider. Ook in deze tijd zijn de arbeiders al georganiseerd in
vakorganisaties. Er is een bond voor havenarbeiders, voor gemeentewerklieden,
en noem maar op. Veel van die bonden komen samen in een grote organisatie. De
ene heet het Nationaal Arbeiders Syndicaat (NAS). De ander heet het Nederlands
Verbond van Vakverenigingen (NVV). Deze arbeidersorganisaties vechten vooral
voor de directe belangen van de arbeiders. Het gaat dan vaak over hogere lonen
of betere werktijden. De algemene werkstaking wordt uitgeroepen door het NVV,
NAS, de SDAP en de SDP. SDAP en SDP zijn
socialistische politieke partijen.
Na
het werk
’s Avonds komen ze doodmoe thuis. De
mannen, die van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat op de gasfabriek, de
suikerfabriek en in de haven gewerkt hebben. Doodmoe zijn ook de vrouwen, die
de hele dag in huis gesloofd hebben. Na de warme soep kunnen ze in de zomer nog
buiten zitten. Het is dan heel gezellig. Vaders en moeder, opa’s en oma’s,
zitten om de tafel, die op de stoep
staat. Er wordt gekruisjast en op verschillende plaatsen in de buurt klinkt een
trekharmonica. De kinderen zwerven overal door de buurt. Een stel jongens zijn
aan het voetballen op het “Schuttersveld” achter het politiebureau aan de 1e
Spaarndammerstraat.
Schutterveld achter het politiebureau.
De
Barren tegen de Sparren
Het was vaak knokken geblazen tussen de
jongens uit de Barendszbuurt en die uit de Spaarndammerbuurt. Als het te erg
werd draaide de brugwachter de wipbrug omhoog en moest iedereen aan zijn eigen
kant blijven. Iedereen is er verbaasd over als het ineens minder wordt met die
knokpartijen. Er wordt gevoetbald op het “Schuttersveld”. Dat is de plaats waar
op Koninginnedag de saluutschoten worden afgevuurd.
Dagelijks rennen er knapen als
waanzinnigen achter een bal aan. Het voetbalspel is door Engelse arbeiders, die
in de vorige eeuw het geschoolde werk kwamen opknappen, in ons land bekend
geworden. De eerste echte voetbalclubs zijn die van de wat betere gesitueerde
jongelieden. In de volksbuurten komt
deze sport pas echt op na 1900. De arbeiders richten hun eigen clubs op. In
1903 wordt door de jongens uit de Barendszbuurt Sparta opgericht, het latere
Spartaan.
De Spaarndammers kunnen natuurlijk niet
achterblijven. In 1907 zitten ze in de karrenloods van Hagens
(Spaarndammerstraat 96) bij elkaar en richten Fortuna op, de eerste Spaarndamse
voetbalclub. De clubkleuren zijn groen/wit naar het haltebord van tramlijn 5.
Nog dat zelfde jaar verandert de naam in Hercules en de kleuren worden
rood/geel, naar de lantaarnpaal voor het politiebureau. Later wordt de naam
veranderd in D.W.S. (Door Wilskracht Sterk) omdat er in de Nederlandse Voetbal
Bond al een club is die Hercules heet.
De eerste tijd wordt er in de
Amsterdamse Volks Voetbalbond gespeeld. Clubs met “nette” jongetjes spelen niet
tegen die uit volksbuurten. Door het hoge peil van clubs als Sparta en Hercules
en de ijver van de besturen voor erkenning, liet de opname in de “grote” bond niet lang op zich wachten.
Hercules heeft al snel een echter
supportersclub, of liever gezegd twee. De bikhamertjes (ketelbikkers) en de
stootijzertjes (havenarbeiders) zijn bij iedere wedstrijd present om hun jongens
aan te moedigen. Maar ze voetballen zelf ook. Op de zondagavonden spelen ze
tegen elkaar om een groot vat bier, verkleed alsof het carnaval is.
Het
Westerpark
Als het Westerplantsoen verdwijnt, moet er
iets anders voor in de plaats komen. Op 22 december 1886 wordt er tijdens de
gemeenteraadszitting een voordracht ingediend, die over de aanleg van een
Westerpark gaat. Het park zal ruim 5½ hectare
groot mogen worden. De aanleg zal ƒ. 50.000,--
gaan kosten. Het park wordt aangelegd tussen de Haarlemmervaart en de spoorlijn
van de Hollandsche Spoorwegmaatschappij.
Dan is er ruimte, waar mensen uit de
buurt hun wandelingetje kunnen maken en waar ook de kinderen kunnen spelen.
Maar kan dat ook werkelijk? Kan dat, als je ’s zondags ook moet werken? Kan
dat, als je na schooltijd je moeder moet helpen, die thuis iets bijverdient?
Pas na 1900, wanneer de arbeiders op zondag niet meer hoeven te werken, hebben
zij tijd om te wandelen. En behalve dat je er kunt wandelen, is het nog gezond
óók. De bladeren van de bomen en planten zorgen namelijk voor de zuurstof in de
lucht. Een buurt tussen haven en spoorweg, met veel fabrieken, kan best wat
frissen lucht gebruiken.
De
Maria Magdalenakerk
In 1889 wordt de bouw van de Maria
Magdalenakerk voltooit. De architect, die de plannen er voor heeft gemaakt,
heet Cuypers. Het kerkbestuur heeft eerst een groot terrein gekocht, maar als
blijkt dat een grote kerk teveel geld gaat kosten, wordt er weer een stuk grond
verkocht. Cuypers heeft voor het kleinere stuk grond toch een mooi plan
gemaakt. De kerk lijkt meer op een grote kathedraal dan op een dorpskerk. Aan
de kerk hebben erg veel mensen gewerkt, zoals metselaar, timmerlui en
dakbedekkers. Het gebouw is flink hoog geweest en verder is er veel tijd gaan
zitten in het leggen van de vloeren, het maken van al die kerkbanken, de beelden en het prachtige
altaar. Voor de mensen in de Spaarndammerbuurt betekent deze kerk heel wat.
Vooral de katholieken in de buurt zijn er erg blij mee.
De
eerste scholen
In 1892 wordt in het huis van de familie
Korff de St.-Leo-bewaarschool onder gebracht. De bewaarschool is de voorganger
van de tegenwoordige kleuterschool. Deze school wordt gefinancierd door een
katholieke vereniging: de “Vereeniging tot Weldadigheid van den Allerhoogste
Verlosser.” Later komt er een naaischool
en – in 1893 – een leerschool bij. En niet zó maar een leerschool, nee, het is
de “Inrichting voor meisjes uit de armen- en tussenklasse”! Op de
Sint-Leoschool wordt niet door meesters en juffen lesgegeven, maar door kloosterzusters.
St. Leo Klooster
Na 1901 gaan er ook in de
Spaarndammerbuurt veel kinderen naar school. Op school 55, de openbare school
die inmiddels gebouwd is aan de Spaarndammerstraat (op nummer 15), zitten in
1904 al 560 kinderen. De St.-Leo-school moet moet in 1907 zelfs uitbreiden, ze
hebben dan 850 leerlingen. Wel is het zo, dat op school 55 de kinderen van
januari tot augustus op school moeten zijn en die op de St.-Leo-school het hele
jaar. De kinderen krijgen les in schrijven, rekenen, taal en vaderlandse
geschiedenis. Maar er zijn ook vakken die ons nu vreemd lijken, zoals “vrije-
en orde oefeningen” en “nuttige en fraaie handwerken”. De meisjes op de
St.-Leo-school krijgen geen gymnastiek, de jongens en de meisjes op school 55
wel.
Kinderen uit arme gezinnen kunnen gratis
naar school. Kinderen uit minder arme gezinnen moeten ervoor betalen. Op school
55 is dat 6 cent per week voor één kind uit een gezin, wat kan oplopen tot 9
cent voor drie kinderen uit een gezin.
Hoofdstuk
III
Het
raam zit te hoog.
-
Na de Notweg de
Wormerveerstraat
-
Na honderden
inwoners duizenden inwoners
-
Na de wastobbe
het badhuis
-
Na particuliere
huisbazen bouw door gemeente en woningbouwverenigingen
-
Naast enkele
grote fabrieken veel kleine bedrijfjes
De Polanenbuurt wordt een dichtbebouwde
Spaarndammerbuurt.
De
uitbreidingsplannen
Op 8 juli 1912 ligt op het stadhuis van
Amsterdam een plan ter inzage over de uitbreiding van de Spaarndammerbuurt. Het
is de bedoeling om allemaal arbeiderswoningen te bouwen. Het plan omvat het volgende:
een speelplaats aan het Zaandammerplein, een plantsoen voor de 3e
Spaarndammerdwarsstraat en een aantal inpandige scholen. (scholen die tussen de
huizen worden gebouwd). Dit worden de Hebron- en Jacob van Heemskerkschool.
Zo’n plan ligt meestal een paar maanden ter
inzage. Daarna neemt de de gemeenteraad een beslissing. In de ertussen lmggende
tijd kunnen mensen bezwaren opperen tegen het plan. Dat gebeurt nu ook. De
IJzeren Spoorweg Maatschappij maakt bezwaar tegen een straat van 15 meter breed
langs de spoorlijn. Dit zou de Oostzaanstraat moeten worden. De H.IJ.S.M. denkt
dat zij over een aantal jaren de grond nodig heeft voor uitvoering van
spoorwegwerken! De spoorlijn liep er al een hele tijd, want het station in het
Westerpark was al in 1885 vervangen door het Centraal Station. De grond waar
het om gaat is niet eens het eigendom van de H.IJ.S.M.
Wat zegt het gemeentebestuur? “Mocht
echter voor de bebouwing van de terreinen, gelegen langs den spoorweg ontworpen
straat, blijken dat enige wijziging in de ligging dier straat ten behoeve van
de spoordijk gewenscht is, dan zal het verzoek daartoe waarschijnlijk in
gunstige overweging genomen kunnen worden.” Als het plan dan in de gemeenteraad
komt, zijn er veel bezwaren.
Een van de mensen die bezwaren maakt is
meneer Wibaut. Hij is raadslid voor de Sociaal Democratische Arbeiders Partij.
Hij vindt dat het geen mooie buurt wordt met al die rechte straten. Verder is
hij er tegen, dat er weer circa 800 mensen per ha. moeten wonen. Hij vindt dat
dit te weinig ruimte is voor te veel mensen. Pas na 1921 wordt het
gemeentebestuur verplicht om plannen te maken waarin het type van de woningen
en de manier van bouwen vastgelegd zijn.
Van de Spaarndammerbuurt kan men dan nog
maken wat men wil. Maar deze zaak gaat niet door. Pas in 1917 wordt er weer een
plan ingediend. Hierin 619 woningen opgenomen. In 1918 begint men met bouwen.
De
woningbouwverenigingen
In
de woningwet van 1901 wordt iets
geregeld over de woningbouwverenigingen. Deze wet biedt verenigingen de mogelijkheid
om met behulp van een rijksvoorschot woningen te bouwen. Deze verenigingen
moeten als doel de verbetering van de volkshuisvesting hebben. Zij mogen
daarbij geen winst maken. Aan het eind van de negentiende eeuw zijn de
leefomstandigheden van de arbeiders erg slecht. Velen wonen in krotten, kelders
of in nieuwe, maar dure en slechte woningen. Meestal woont men met een te groot
gezin in een te kleine ruimte. Dat heeft een slechte invloed op de gezondheid.
En wat heb je aan zieke mensen die niet kunnen werken? Daarom zijn goede
woningen belangrijk. Aan de woningwet is een gezondheidswet gekoppeld. De
uitvoering van deze wet is in handen van een gezondheidscommissie.
Als de Zuidergasfabriek gebouwd wordt,
worden arbeiders van de Westergasfabriek overgeplaatst. Zij moeten elke dag
vanuit de Spaarndammerbuurt naar Zuid en terug. Dit probleem is het gesprek van
de dag. De directeur van de fabriek komt op het idee om woningen vlak bij de
fabriek te bouwen. De werklieden vinden dit een beetje te dicht bij de baas.
Zij beseffen dat de Woningwet hun de mogelijkheid geeft om zelf een
woningbouwvereniging op te richten en een aantal van hen komt op 11 januari
1911 bijeen om “Amsterdam-Zuid” op te stichten.
De arbeiders die werken bij de
Nederlandse Fabriek van Spoor- en Trammaterieel richten “Eigen Haard” op. Op
deze manier ontstaan tussen 1900 en 1915 in Amsterdam 20
woningbouwverenigingen. Zo spelen de arbeiders met hun verenigingen een grote
rol bij het aanbrengen van de broodnodige verbeteringen. Een voordeel van een
woning die eigendom van zo’n vereniging is, is dat de leden zeker zijn van hun
woning. Bij ontslag hoeft men niet zijn woning uit. Dat is wel het geval als de
woningen eigendom zijn van de fabriek.
Aan de tegels die in de blokken
gemetseld zijn kun je de woningen herkennen die door een vereniging gebouwd
zijn. Hoe zo’n woningbouwvereniging werkt leggen we uit met een voorbeeld: de
bouw van de woningen door “Patrimonium” aan de Spaarndammerdijk en
Polanenstraat. Een architect krijgt de opdracht om een plan te maken. In 1915
is dit klaar. Maar de uitvoering wordt bemoeilijkt door de eerste wereldoorlog.
Veel mensen zijn zonderwerk en afhankelijk van de steun. Zij zijn nauwelijks in
staat om de huur te betalen. Binnen de vereniging is er een huurders vereniging
die dit probeert op te vangen. Toch komt niet alle huur binnen. Daardoor is er
te weinig geld om de aannemer te kunnen betalen. Een ander probleem is de
steeds maar stijgende prijs van de materialen. Onder invloed van de oorlog
wordt de aanvoer van een aantal materialen, o.a. hout, bemoeilijkt. In 1917
begint men in de Polanenstraat met het graaf- en heiwerk. Eind 1918 kan een
deel van de woningen al verhuurd worden en in 1918 is het hele blok af.
Bij de bouw van de huizen aan de
Spaarndammerdijk speelt de vraag of er centrale verwarming of kolenkachels
moeten komen. Voor beide maakt men een begroting. Centrale Verwarming kost per
jaar ƒ. 19,88. Kolenkachels zijn zowel in aanleg als in
gebruik goedkoper, hier zijn de kosten ƒ. 14,10 per
jaar. De keus is duidelijk: het worden kolenkachels. Tussen 1910 en 1930 worden
er in de buurt 3.741 woningen gebouwd. Tot 1920 in hoofdzaak door
woningbouwverenigingen, daarna vooral door de gemeente.
De
Amsterdamse School
Opvallend zijn de woningen aan het Spaarndammerplantsoen
en het blok de Zaansstraat – Hembrugstraat – Oostzaanstraat (Het Schip). Zij
zijn gebouwd volgens de Amsterdamse School, een bouwstijl kenmerkend voor een
groep Amsterdamse architecten. Ze vallen op door de ronde trappenhuizen aan de
buitenkant en de versierde buitengevel met aan elkaar gemetselde dakpannen. Er
zitten kleine ruitjes in en de vensterbanken zijn veel hoger dan in andere
huizen. De architect M. de Klerk, heeft daarmee een bedoeling. In de
arbeidersbuurten hangen de mensen avonden lang over de vensterbank. Zij kijken
in de nauwe straten voortdurend bij de buren binnen. De Klerk wil dat
veranderen, hij zegt: “Door de vensters hoger te plaatsen en de ramen te
verkleinen zal de arbeider veel meer naar zijn eigen woning kijken en daarvan
genieten.”
Hij vergeet dan wel, dat het ook niet
alles is om in een kleine woning te moeten leven. En hij vergeet ook dat
het vreselijk leuk is om uit het raam te
hangen en met je overburen te kletsen. Toch komen de woningen er. Een groot deel
wordt gebouwd in opdracht van “Eigen Haard” tussen 1915 en 1919. Wat vinden de
bewoners er van? Een vrouw in 1923, als de architect gestorven is: “Hij is
dood, de man die onze woningen gebouwd heeft. Hoe zullen wij arbeidersvrouwen
deze werker gedenken voor wat hij heeft gedaan voor onze mannen en kinderen. Is
het niet lekker om na een dag hard in zo’n huis thuis te komen? Het is alsof
elke steen zegt: mensen, rust nu in een huis dat van jullie is. Is het
Spaarndammerplantsoen geen sprookje dat je je als klein kind gedroomd hebt,
omdat het iets is wat voor ons kinderen niet bestond?”
De
huren
De 505 woningen van Patrimonium aan de
Spaarndammerdijk brengen in 1923 samen ƒ. 77.874,36
op. Dat is bijna drie gulden per woning per week. De kosten voor deze woningen
zijn in datzelfde jaar ƒ. 127.030,50. Om het verlies te
dekken wordt een bijdrage van de gemeente gevraagd. In deze hoge kosten zitten
o.a. een belasting op de stoepranden en de stoepverlichting. Waar ook veel geld
aan wordt besteed is het onderhoud van de huizen.
Niet iedereen is tevreden met zijn huis
of met de huurprijs. Er komt zelfs een moment dat de mensen in de buurt het
niet meer nemen wanneer de huurbazen, die zoveel mogelijk willen verdienen, het
onderhoud aan hun huizen zo lang mogelijk uitstellen. De rug-aan-rugwoningen in
de Polanen- en Houtrijkstraat deden een huur van ƒ.
2,25 per week. De voorwoningen hebben een closetportaal, de achterwoningen een
gewone plee. Toch moet voor beide woningen dezelfde huur betaald worden. Ofwel:
voor de plee moeten de bewoners een kwartje “schuiven” (extra betalen).
Eigenlijk zou voor de achterwoningen ƒ. 2,--
betaald moeten worden. Of de huisbaas zou de plees moeten veranderen. Daarvoor
was dat extra kwartje bedoeld.
Op een bepaald moment steken de bewoners
de koppen bij elkaar en er wordt besloten tot een huurstaking. Aan het eind van
de week komt de opzichter de huur ophalen. Hij krijgt niets. Het geld komt bij
een van de bewoners, die het op de bank zet. Er wordt een brief naar het
kantoortje van de huisbaas in de Assendelftstraat gebracht, waarin de bewoners
hun eisen duidelijk maken. Al gauw komt een brief terug, waarin hij zegt: “niet
met canaille (gepeupel) te willen praten”. Na vijf weken vraagt nij of een
aantal bewoners naar zijn kantoor willen komen. Nadat ze hem eerst twee uur
hebben laten wachten, speelt zich daar het volgende af: Ze komen binnen en
lopen langs de huisbaas zonder zijn uitgestoken hand te schudden. “Hoe kan je
ons nou een hand geven? Canaille geef je toch geen hand! Waar zit je verstand,
man?” “Het is mijn schuld niet,” zegt de huisbaas, “de boekhouder heeft die
brief geschreven.“ “Buiten u om? Nee
man, je maakt mij niet wijs dat er een brief de deur uitgaat zonder dat je die
gelezen hebt. Tenslotte moet je ze tekenen. En al is het geen voorname brief,
het is toch jouw schuld dat ik hem ontvangen heb. Zo zullen we eens gaan
beginnen. En ik groet u!” “Ja maar dat is de bedoeling niet,” zegt de huisbaas.
“Dat begrijp ik,“ zegt een buurtbewoner.
Tenslotte wordt er gepraat. Eerst probeert
de huisbaas de aanwezige bewoners te lijmen, maar die trappen daar niet in.
Iedereen heeft gestaakt, dus moet iedereen er beter van worden. Een van de
bewoners zegt: “Weet je wat je doet? Als je nou wilt dat wij de huurstaking
ophedffen, geef dan toe. Dan zullen we je niet het vel over je neus halen. Dan
doe je twee closetten per week en je laat de trappen schilderen. Maar denk er
aan, niet met blakwannes (een goedkoop soort verf). Begin daar niet aan, want
daar komt narigheid van.
Rechten
en plichten
Om moeilijkheden te voorkomen met de huurder wordt er vaak een selectie gemaakt uit mensen die een woning willen huren. Zij moeten bijvoorbeeld een vaste baan of een bepaald salaris hebben.
Zo staan er in de Oostzaanstraat een blok woningen van de W.A.S.P. (Woningbouwvereniging Amsterdams Spoorwegpersoneel). In deze woningen wonen alleen mensen die in vast dienstverband bij de spoorwegen werken. Het deel waar de machinisten en seinhuiswachters wonen wordt “fluwelen eindje” genoemd. In het andere deel van het blok woont het “gewone“ spoorwegpersoneel.
Linkerzijde blok W.A.S.P., rechterzijde WBV Patrimonium.
Langzamerhand wordt het een en ander
vastgelegd over de positie van de huurders. In 1917 komt er een
huurcommissiewet. Deze wet is bedoeld om abnormale huurverhogingen te
voorkomen. In 1918 komt er een huuropzeggingswet, die de huurder beschermt
tegen onredelijke huuropzegging. Er is een huurcommissie die hierover uitspraak
doet. Als er in 1924 een gezin uit een gemeentewoning in de Spaarndammerbuurt
is gezet, stelt een communistisch gemeenteraadslid hier vragen over. Zij vindt
dat de gemeente fout gehandeld heeft. Na een uitgebreid onderzoek blijkt dit
niet zo te zijn.
Er worden wel een aantal regels
opgesteld voor het verhuren van gemeentewoningen. Enkele van deze regels
bestaan nu nog:
-
De gemeente hoeft
een dakloos gezin niet altijd aan een woning te helpen.
-
Voor gezinnen die
buiten hun schuld de huur niet kunnen betalen moet een regeling worden
getroffen.
-
Het moet mogelijk
zijn een gezin te laten verhuizen naar een meer passende woning. Als het gezin
een hogere huur niet kan opbrengen dan moet het door het armen- of stadsbestuur
bijstand verleend worden.
-
Als een gezin
steunt ontvangt, maar niet zelf de huur betaald, moet de huur op verzoek van de
Woningdienst worden ingehouden.
Met deze regels zijn natuurlijk niet
alle moeilijkheden opgelost. Veel gezinnen blijven in een moeilijke situatie
zitten. Vooral de mensen, die niet elke dag zeker zijn van brood op de plank,
zoals losarbeiders. Wat gebeurt er als je een ongeluk krijgt of ziek wordt? Er
is een ongevallenwet die voor een groot aantal bedrijven geldt. Maar niet voor
alle bedrijven, je hebt dus nooit zekerheid. Er is wel een algemene
invaliditeitswet. De premie hiervoor wordt
voor een deel van het loon ingehouden. In 1913 wordt een ziektewet
ingevoerd. Maar wie vallen daarbuiten? Precies, de losse arbeiders en
dienstboden.
En juist dat soort werk wordt veel
gedaan door mensen uit onze buurt. En oude mensen, krijgen die met 65 jaar pensioen?
Nee hoor, als je 70 jaar wordt val je ook onder de invaliditeitswet. De weinige
mensen die oud worden moeten het dus tot hun
70ste zien vol te houden.
Werken
in en om de buurt.
Voor lang niet alle bewoners is er werk
in de buurt. Een aantal heeft een vaste baan bij de spoorwegen, de gasfabriek
of bij een van de bedrijven in de Houthaven. Als de buurt volgebouwd raakt,
komen er steeds meer bedrijfjes. Sommige woningbouwverenigingen houden daar
rekening mee en bouwen op de begane grond winkels. Vooral aan de
Spaarndammerstraat verschijnt het ene bedrijf na het andere. In totaal zijn er
tussen no.67 en 139 twaalf gevestigd. Er is o.a. een liftenfabriek, een paar
lompenbergplaatsen en een graanmalerij. De gemeentelijke telefoonwerkplaats aan
de Nova Zemblastraat bestaat nu nog. De andere bedrijfjes zijn allemaal
verdwenen.
PTT-gebouw Nova Zemblastraat.
In 1902 is in de haven de loonschaverij
“Atlas” gesticht. Vooral ná 1917 vinden een aantal bewoners van de
Spaarndammerbuurt daar vast werk. Het werk in de schaverij is zwaar. De
hijskraan en de overige machines worden aangedreven door stoom. Grote
boomstammen, soms wel meer dan twee meter dik, worden tot planken van een paar
centimeter gezaagd. Daarna moeten de zijkanten recht geschaafd worden. De hele
dag is het een hels lawaai. Het zaagsel vliegt in de rond, want er zijn nog
geen afzuigkappen. Aan het eind van de dag zijn de arbeiders vuil en bezweet.
Thuis moeten ze zich schoonboenen met groene zeep.
De wastobbe hoeft niet zo vaak meer te
voorschijn gehaald te worden als in 1916 het badhuis opengaat. Vanaf dat moment
kunnen de mensen zich daar voor een paar centen wassen. Dat kan natuurlijk ook
niet iedere dag als je een paar kinderen hebt. Op die manier zou je je loon al
voor een groot deel kwijt zijn aan iets wat nu heel gewoon is: ’s morgens of ’s
avonds onder de douche stappen. Op school was de pietenzuster een bekende
verschijning. Met de pietenkam onderzocht zij de hoofden van de schoolkinderen
op luizen (pieten).
Een deel van de mannen in de buurt is
losarbeider. Vaak werken zij in de haven. Hoe komen zij aan werk? ’s Avonds
gaan een paar van hen naar de havenmeester om te informeren of er een boot
binnenkomt. Als dat zo is, worden de andere
arbeiders in de buurt op de hoogte gebracht. ’s Morgens staat iedereen
vroeg op en gaat naar de Nova Zemblastraat. Om een uur of vijf komt de baas
zijn huis uit en loopt naar het havenkantoor. Daar neemt hij de namen op van de
mannen die hij wil hebben. Hoe lang ze werk hebben is niet zeker. Soms is het
een paar dagen, soms twee weken. En als het afgelopen is begint het liedje weer
opnieuw. Het werk is zwaar en gevaarlijk, vooral in de winter. Als het druk is
moet er ook ’s nachts gewerkt worden. Soms komt een vlot de mannen afhalen,
maar meestal kruipen ze over het ijs van de dekschuiten om aan boord te komen. Al
het werk gebeurt met de hand. Het ergste is het stapelen van hout als het
sneeuwt.
De
georganiseerde arbeiders
Als er meer fabrieken komen gaan de
Amsterdamse arbeiders meer en meer voor hun rechten opkomen. Rond de eeuwwisseling
gaat dit georganiseerd gebeuren. Er worden o.a. eisen gesteld voor
loonverhoging, betere voorziening en kortere werkdagen. Jarenlang vechten de
arbeiders voor een acht-urige werkdag en algemeen kiesrecht. Naast katholieke
en protestantse organisaties zijn er ook waar iedereen lid van kan worden.
Na 1917 beginnen deze vakorganisaties
snel te groeien. Veel arbeiders hopen dat er iets verandert. In Rusland zijn
namelijk de arbeiderssoldaten erin geslaagd de macht over te nemen. In
Duitsland begint er ook iets te rommelen. Vooral de algemene organisaties
proberen hier ook iets dergelijks te bereiken. Veel Nederlanders denken dat er
een revolutie komt. Maar er zijn er ook die dit op alle manieren tegen willen
houden. Deze laatste hebben uiteindelijk succes.
Naast de vakorganisaties zijn er
natuurlijk ook politieke partijen. De partijen die in de buurt de meeste
aanhang hebben zijn de Sociaal Democratische Arbeiders Partij, de
Communistische Partij Holland en de Rooms Katholieke Staats Partij. Een kleine
partij die in de buurt bekend is, is die der “Vrije Socialisten”.
Een
avondje uit
In de Spaarndammerstraat, schuin
tegenover het politiebureau, staat een danstent. Op een zaterdagavond staa n
een paar jongens naar binnen te kijken. “ Daar staat die rooie, uit de
Jordaan.” “Welke rooie?” “Je weet wel, die kreeg de vorige keer op z’n donder
toen hij drie keer met Annie van de bakker danste.” “Zo te zien is hij niet
alleen. Hij heeft zijn maten meegebracht.” “Nou, dat kan gezellig worden.” Na
een tijdje zien ze Jopie, die in de graanmalerij werkt, naar de Jordanezen
lopen. Hij staat heftig te gebaren en naar buiten te wijzen. “Aan de kant! “
roept iemand.
Dan komen er een man of twintig naar
buiten rennen. Er vallen klappen en er wordt geschreeuwd. “Vuile rooie, je moet
met je poten van onze mokkels afblijven!” Dan is het hek van de dam. Ze vliegen
elkaar naar de strot. Maar ja, het is tegenover het politiebureau. “He jongens,
Neussie komt eraan!” wordt er geroepen. “Hou ‘m dan tegen!” Een paar kerels die
staan te kijken grijpen de wijkagent vast en binnen de korst mogelijke hebben
ze hem vastgebonden aan een lantaarnpaal. “He, wat is dat voor een gebel?, “vraagt een
meisje. “O jeetje, dat is de brandweer, wegwezen Marie, anders blijft er niks
van onze kleren over.” Maar de jongens horen niets. Ze knokken of hun leven
ervan afhangt. “Verdomme, wat nou weer?” gilt er een. De b randweer zet een
fikse straal water op de vechtjassen. Binnen een paar minuten is het hele
zootje uit elkaar gespoten. De Jordanezen druipen af. De Sparren gaan naar huis
om droge kleren aan te trekken. Het is weer een gezellige avond geweest.
Nog
meer scholen
Met de groei van de buurt neemt ook het
aantal kinderen toe. Soms zitten er wel vijf of zes kinderen uit één gezin op
een school. Daardoor komen er steeds meer scholen. In 1915 wordt de “Openbare
School voor Voorbereidend Lager Onderwijs” in de Oostzaanstraat geopend. Nu is
dat de kleuterschool “De Veulens”.
In 1921 worden er plannen gemaakt voor de Rehobothschool, een protestantse lagere school die tussen de Houtrijkstraat en de Polanenstraat gebouwd wordt. Deze school wordt gebouwd op 390 palen van 13 meter lang. Deze palen worden aangevoerd uit Rusland. Het hout voor de kozijnen komt uit Amerika. In het gebouw van de Rehobothschool zijn nu het Wijkopbouworgaan Spaarndam en het Polanentheater gevestigd.
In 1925 zijn de plannen klaar voor de
Hebronschool en de Jacob van Heemskerkschool in de Hembrugstraat. Deze laatste
school zal later – in 1972 – met de Willem Barendszschool worden samengevoegd
tot de Spaarndammerschool. Aan het eind van de twintiger jaren staan er heel
wat scholen in de buurt. Lagere scholen, kleuterscholen en scholen voor het
voortgezet onderwijs. Dat voortgezet onderwijs ziet er vreemd uit in onze ogen.
Er zijn lagere scholen met een zevende en een achtste klas. De leerlingen uit
deze klassen gaan na de achtste klas meestal meteen uit werken. Er is ook een
lagere school waar een huishoudschool aan verbonden is.
In de Polanenstraat is een ULO en in de
Wormerveerstraat een MULO. School 109 in de Nova Zemblastraat heeft 15 klassen,
school 55 aan de Spaarndammerstraat heeft er 14. In 1925 zitten er op de St.-
Elisabethkleuterschool 320 kleuters. Wordt er in de klas ook in groepjes
gewerkt? Nou, vergeet dat maar. In een lokaal van 7,25 meter lang en 7 meter
breed is dat niet zo gemakkelijk. Als je dan met 40 of 50 kinderen in de klas
zit heb je ongeveer één vierkante meter
om op te staan of te zitten. De kinderen zitten in banken, die in de vloer
vastzitten. Samen iets maken is er nog lang niet bij. Dat komt pas vee later.
Hoofdstuk
IV
De
mensen zonder werk – DWS wordt kampioen
-
En dan opeens
worden er bedrijven gesloten.
-
Militairen, net
uit dienst, komen niet meer aan het werk.
-
Jongeren, zo uit
school, hangen maar wat rond.
-
Stempelen, iedere
dag naar de lokalen, samen met die andere werklozen.
-
Van de steun
trekken; geen huur meer kunnen betalen.
-
Met je tijd geen
raad weten.
-
Werkverschaffing.
-
Veel voetballen,
cursussen volgen, pilsje pakken en de vrouw moet de eindjes aan elkaar knopen.
-
Voor de kinderen
betekent het de eenheidskleding van de steun, de klompen en de steeds groter
wordende klassen.
Voor de meeste mensen in de
Spaarndammerbuurt betekent de crisis werkloosheid. Volgens iemand uit de buurt
had tachtig procent van de mensen geen werk. Zoiets gebeurt niet van de ene op
de andere dag. Mensen, die een vaste baan hebben, bijvoorbeeld bij de gemeente,
merken in het begin niet zoveel van de crisis. Maar mensen die in de haven of
in de houtverwerkende industrie werken voelen het veel sneller. Met hun lage
lonen of de steun kunnen ze maar weinig geld besteden aan eten.
In landen als Amerika en Duitsland sluiten
veel fabrieken. Dat gebeurt, omdat er teveel wordt geproduceerd en te weinig
wordt verkocht. Daardoor ontstaan enorme voorraden. De fabrikanten echter
willen hun prijzen niet verlagen. Ze draaien hun producten liever door of maken
er veevoer van. De import uit deze landen naar Nederland wordt steeds kleiner. Steeds
minder schepen kom en de haven binnenlopen. In het begin van 1932 liggen al
veel schepen aan de ketting.
De houtprijs daalt van 120 gulden tot 18
gulden per kubieke meter. Er valt niet veel meer te verdienen. Het dalen van de
prijzen is niet de enige reden. Een man op het kantoor bij het houtbedrijf
vertelt: “Er waren in die tijd zes directeuren en hun zoontjes, die allemaal in
het bedrijf werkten. Alleen deden zij niet allemaal even veel voor het
bedrijf.” Op deze manier blijft er weinig loon over voor de arbeiders. Het
wordt moeilijker om iedere dag werk te vinden. Steeds meer mannen lopen voor
niets naar de werkbazen. De vrouwen moeten maar zien hoe ze eindjes aan elkaar
knopen. Het zal je toch maar gebeuren, dat je van 30 gulden in de week
teruggaat naar 15 gulden steun, terwijl de voedselprijzen en de huren hetzelfde
blijven. En als die prijzen omlaag gaan, dan gaat de steun ook naar beneden.
Het zijn niet alleen de arbeiders, die
zonder werk komen. Winkeliers in buurten als de onze merken het direct, als de
mensen minder verdienen. Er wordt veel gepoft. Maar als de mensen bijna geen
geld meer krijgen wordt dat ook moeilijker en moeten er zelfs winkels sluiten. De
steun komt voor vakbondsleden bij de bond vandaan. De vakbonden krijgen deze
steun weer van de regering. Mensen, die geen lid zijn,krijgen steun via de gemeente.
Zij krijgen dan wel minder.
“Je liep wel te kijk als werkloze. De
kleren , die op bonnen van de steun kreeg, waren bijna allemaal hetzelfde. Mijn
man kreeg een bon voor een pak. Maar die pakken waren zo slecht, dat als er een
bui regen overheen kwam je ze wel weg kon gooien. De zoom zat dan tot onder je
knie.” Iemand anders verteld: “We liepen
op kleppers, plankjes in de vorm van een schoen met een leren bandje en later,
toen die er niet meer waren, met een bandje van stof. Je kon er zelfs hard op
lopen, zo raakte je eraan gewend. We waren er trots op, dat mijn vader ze zelf
maakte.”
En
de kinderen …
Op school kun je goed zien, dat de
mensen het niet breed hebben. De kinderen zien er slecht en haveloos uit. Er
wordt door de gemeente geprobeerd iets aan de toestand te doen. De kinderen
krijgen bonnen voor klompen. Ook krijgen ze twee keer per jaar kleren. Maar er
wordt wel gezorgd dat de mensen kunnen zien, dat je vader steun trekt. De
zwarte kniekousen van de meisjes hebben onder knie een rood randje. In veel van
de steunkleren zitten zelfs de drie kruisjes van de gemeente Amsterdam.
De bonnen voor kleren, lakens en dekens
krijg je niet zomaar. Eerst komt de “bezoeker”. Die kijkt de klerenkast na of
je ze wel nodig hebt. Ook op andere manieren kun je zien, dat mensen van de
steun leven. Er moet rijwielbelasting betaald worden. Op de fiets moet een
belastingplaatje bevestigd worden. Werklozen kunnen de drie gulden belasting
niet betalen. Zij mogen gratis fietsen. Maar om niets aan het toeval over te
laten worden er gaatjes gemaakt in de plaatjes. De drie piek zijn verdient,
maar je kunt het wel zien.
De steun is nauwelijks genoeg om eten te
kopen. Landelijk wordt er geld ingezameld door het “Nationaal Crisiscomité “.
In dit comité zitten mensen, die nog wel voldoende geld hebben. Zij willen iets doen voor de werklozen. Zij vinden, dat
elke Nederlander, die wel werk heeft, voor zichzelf en zijn gezinsleden één
cent in de week moet afdragen. Met dat geld kan dan iets gedaan worden voor de
werklozen. Dit plan werkt toch niet zo goed. Slechts hier en daar brengt het
wat op. Vaak worden daar blikken gehakt van gekocht en wordt soep uitgedeeld.
Maar je moet er wel iets voor betalen, wat voor vele onmogelijk is.
Ook probeert men via de scholen iets aan
het voedselprobleem te doen. In de kleuterschool in de Oostzaanstraat is een
gemeenschappelijke eetzaal. De kinderen van de verschillende scholen gaan daar
tussen de middag eten. Er ligt zeker niet elke dag een stuk vlees op je bord,
maar je hebt er wat te eten en dat is erg belangrijk.
Een
standbeeld
Het is een beroerde tijd voor de meeste
mensen. Zij dachten dat de strijd van de arbeidersbeweging iets ging opleveren.
De crisis slaat al deze hoop de bodem in. In 1931 krijgt de buurt een
standbeeld van een man, die door veel mensen uit de buurt wordt bewonderd om
het werk, dat hij voor de arbeiders heeft gedaan. Het is een drukte van belang
op het Nassauplein. Op het plein, op de brug en voor de Haarlemmerplein staan
duizenden mannen, vrouwen en kinderen. Vandaag, 25 augustus 1931, wordt het
standbeeld van Domela Nieuwenhuis onthuld. Domela Nieuwenhuis heeft zijn leven
lang gevochten voor de verbetering van de ellendige omstandigheden van de
arbeiders.
Hij was één van de mensen, die erg veel werk heeft verricht in de eerste Nederlandse politieke partij voor de arbeiders, de Sociaal Democratische Bond. Uit deze bond ontstaat later de Sociaal Democratische Arbeiders Partij. Hij sprak vaak op bijeenkomsten van arbeiders over onderwerpen als de acht-urige werkdag en het algemeen kiesrecht. Dit gebeurde in Amsterdam, bijvoorbeeld in het “Volkspark”, op de plaats van het tegenwoordige Hugo de Grootplein. Het standbeeld, dat aan de ingang van de Spaarndammerbuurt staat, wordt onthuld door zijn vrouw. Domela Nieuwenhuis is in 1919 gestorven. Het is niet zo maar een feestelijke onthulling, het is ook demonstratie voor eten en werk.
De
julidagen van 1934
Het zijn spannende dagen. Amsterdamse
arbeiders verzetten zich tegen de maatregelen van de regering Colijn. Ook in de
Spaardammerbuurt is iedereen kwaad op de regering. Wat is er aan de hand? Door
zelf zo min mogelijk geld uit te geven denkt de regering de bedrijven te kunnen
helpen. Ze geeft bijvoorbeeld minder geld uit aan onderwijs. Het aantal
kinderen per klas wordt vergroot. Op die manier hoeft men minder onderwijzers
te betalen. Een andere maatregel is “het kwartje van Colijn”, steunverlaging
met een kwartje per dag.
Volgens sommige economen is dit helemaal verkeerd. Want, zeggen zij, als er minder geld is, kopen de mensen minder en de mensen minder kopen, kunnen de fabrieken minder produceren. De werklozen vormen protestcomités. Ze verkopen bij de stempellokalen krantjes. Daarin staat waar de werklozen recht op hebben, waar cursussen zijn en wanneer de comités vergaderen. Op zo’n vergadering in juli spreken ze af om te gaan demonstreren.
“De demonstratie begon op de Palmgracht
in de Jordaan. We stonden klaar om te gaan lopen en aan het andere eind van de
gracht zagen we de karabijnpolitie staan. Tegen het eind van de middag kwam de
politie. Met motorfietsen reden ze gewoon op de mensen in.“ De mensen gaan
terug naar hun eigen buurten, waar ze wonen. Daar blijft het erg onrustig.
Bepaalde kranten mogen niet meer verschijnen en een drukkerij wordt gesloten.
Overal in het land worden soldaten paraat gehouden om naar Amsterdam te gaan.
“In september moest ik op herhaling. Ik sprak toen jongens in Maastricht die
klaar hadden gestaan. Ze geloofde niet, dat wij demonstreerden vanwege de
steunverlaging. Hun was verteld dat er een revolutie was uitgebroken in
Amsterdam.
De hele week blijft het onrustig. Overal
zie je politieagenten. Op vrijdag 6 juli, de dag na de demonstratie, breekt er
in de Houthaven een staking uit. De werklozen hebben namelijk iedereen, die wel
werkt, opgeroepen om te staken en ook mee te demonstreren. De werklozen
dachten: “Als iedereen meedoet, zal de steunverlaging niet doorgaan.”
In hun enorme woede doen mensen in onze
buurt dingen, waar lang niet iedereen het mee eens is. Ze werpen met bakstenen
barricaden op en bekogelen uit ramen de politie met allerlei oude rommel.
In de Spaarndammerstraat wordt een
tramstel van lijn 5 uit de rails gelicht en omvergeworpen. Zelfs worden hier en
daar winkels geplunderd. Als de marechaussee tegen dit alles optreedt, wordt op
het Zaandammerplein een buurtbewoner, een 82-jarige man, doodgeschoten.
Het
Amsterdamse Bos
Als je in het Amsterdamse Bos loopt kkun
je duidelijk zien dat het is aangelegd. Maar wanneer en door wie? Als de
werkloosheid aanhoudt bedenkt de regering allerlei grote
werkverschaffingsprojecten. Een van die klussen is het “Bosplan”. Dit plan om
Amsterdam een bos te geven, betekent werk voor veel Amsterdammers. Men gaat er
niet uit zichzelf naar toe. Maar, als de steun wordt stopgezet, dan moet je
wel. “Samen met de onderwijzer en de kruidenier stond in dezelfde modder te
scheppen. Je kreeg per kruiwagen betaald, “ vertelt een van de werkers. “Als je
hard doorwerkte kon je aardig wat meer verdienen, dan wat de steun opleverde.
Mijn maat en ik hadden eerst grond gestoken. Daarover kregen we ruzie met de
opzichter. Je werd betaald naar het aantal kubieke meters, dat je gespit had.
Wij meten het steeds zelf na en kwamen hoger uit dan die opzichter. Daar kon
hij niet tegen en dus moesten wij met de kruiwagens lopen.
” Het meeste werk gebeurt met de hand.
Voor mensen, die geen zwaar werk gewend zijn, is het een hele opgave. Zelfs
onderwijzers worden ingeschakeld, terwijl er voor hen toch werk genoeg is. Maar
de jongeren komen niet aan het werk. Ze kunnen kiezen tussen de
werkverschaffing en lesgeven zonder betaling. Veel getrouwde onderwijzeressen
kiezen voor dit laatste. Op die manier blijven ze natuurlijk wel afhankelijk
van hun man.” Als we weer eens in het Amsterdamse Bos
lopen, is het goed te bedenken, dat het veel zweet, vloeken, blaren en
waarschijnlijk ook wel tranen heeft gekost.
Op
school
Wat gebeurt er op school van negen tot
twaalf en van twee tot vier? De vakken lijken hetzelfde als nu, je krijgt b.v.
lezen, rekenen, Nederlandse taal, geschiedenis, aardrijkskunde en gymnastiek. Maar
als je goed kijkt in zo’n school in 1934, dan ziet het er toch heel anders uit.
Gymnastiek in de eerste klas: inleidende oefeningen, dat zijn oefeningen in het
voortbewegen, gaan knieheffen en gaan op de tenen, looppas in spelende vorm.
Het rekenen in de tweede klas: de getallen tot honderd. Oefeningen als 38 + 4,
42 – 6 etc., de tafels van 1 tot en met 10 worden zo vaak gerepeteerd tot ze er
muurvast inzitten, iets van metrieke stelsel, Romeinse cijfers van I tot XII.
Geschiedenis in de vijfde klas: feitenmateriaal uit circa 50 jaartallen, personen
vooral uit de jaren 1568 – 1713, de negentiende eeuw, personen als Willem I en
II worden uitvoerig behandeld.
De kinderen moeten ook op zaterdag naar
school. Wel hebben zij net als nu vakantie en vrije dagen. Er is echter één dag
in het jaar, dat de kinderen geen vrij hebben , maar er toch bijna niemand op
school is. Dat is 1 mei. Hoe dat precies zit staat in het volgende verhaal:
Het is bijna twaalf uur. De 44 kinderen
in de vierde klas gaan zo naar huis. “Zo jongens en meisjes, leg je pen maar
neer,”zegt de juffrouw. “Dan kunnen we opruimen. Maar vergeet niet je
vloeipapier te gebruiken voor de laatste regel.” De kinderen ruimen hun spullen
op. Daarna is het doodstil in de klas. “Ja Kees, wat is er?” “Juffrouw, mag ik morgen thuis blijven?” “Waarom? Het is morgen toch een gewone
schooldag.” “Het is 1 mei, dan is het
feest juffrouw!” “Als je morgen vrij
wilt hebben, moet je maar een briefje meebrengen.“
De bel klinkt door de school. Het is
twaalf uur. De juffrouw gaat voor in gebed. Als om twee uur de school begint,
komt Kees met zijn briefje. Daar staat in: “Geachte juffrouw, mag Kees morgen
thuisblijven? Het is dan 1 mei. Dat is de Dag van de Arbeid. Voor ons is dat
altijd een feestdag.”
Kees mag de volgende dag thuisblijven.
Maar hij is niet de enige, bijna de hele klas brengt een briefje mee. Een
juffrouw zegt hierover: “Het was een en al rode vlag op 1 mei.”
De arbeiders van de verschillende
vakbonden, de socialisten en communisten, vieren hun feest. Op die ene dag
laten ze zien wat ze willen. Op zo’n dag is één onderwijzer voldoende om op
alle kinderen te letten. Toch hebben de meester en juffen het niet gemakkelijk.
Op het onderwijs wordt ontzettend bezuinigd. Veel mensen worden ontslagen,
scholen gaan dicht enz. Dit betekend, dat er opeens veel meer kinderen in de
klas zitten. De juffrouw of de meester moeten soms met 60 kinderen in één
lokaal werken. Terwijl er vóór de crisis al klassen waren met maar 32
leerlingen.
Vrije
tijd
Twee keer per dag moeten de werklozen
stempelen. Daar tussendoor zijn ze “vrij”. Wat moet je dan doen? Aan je huis
werken? Dat mag niet, want dan zeggen ze, dat je werkt. Trouwens, niemand heeft
daar geld voor. En als een klusje opknapt, moet je opgeven hoeveel je verdient
hebt. Ze trekken dat dan van je steun
af. Rondhangen en de hele dag thuis zitten is ook niet alles. Voor de vrouwen
is het geen pleziertje de hele dag hun kerel over de vloer te hebben. Naar het
café hoef je niet elke dag te gaan, want dan blijft er geen cent over.
Het A.J.C. (Arbeiders Jeugd Centrale)
houdt voor werkloze jongeren bijeenkomsten. Ze organiseren kampen, waar de
jongeren hun eigen vakantiehuizen bouwen. Ook
vanuit de kerken wordt er iets gedaan. “Eerst ging ik bijna iedere dag
voetballen. Toen hebben ze me overgehaald mee te gaan naar zo’n cursus. Daar
kan ik je verhalen over vertellen! Verschillende jongens uit de buurt, waar ik
mee voetbalde, waren lid van dat huis. Als je daar naar toe ging, hoefde je
niet te stempelen. Er was een directeur, die een hele rijke familie had. Ze
hielden daar geregeld lezingen, maar dat hoefde niet voor mij.
Op een gegeven moment kwam er een
voetbalcompetitie en als je in het elftal zat, dan hoefde je niet naar die
lezingen. Alle jongens uit de Spaarndammerbuurt zaten er in, dat kun je je wel
voorstellen.” Bij mooi weer is het druk op straat. De mensen zitten buiten wat
te praten of maken een klaverjasje.
’s Middags gaan ze met zijn allen op de
fiets naar het Noordzeekanaal. Daar kun je zwemmen, in lekker helder water.
Vooral bij de Hembrug, zag het vaak zwart van de mensen. Iedere zomer
verdrinken daarbij mensen. Een zwembad zou geen overbodige luxe zijn, maar die
worden niet gebouwd in crisistijd.
Ook in de speeltuin kan het best
gezellig zijn. Je hebt aan de Spaarndammerdijk de Theresiaspeeltuin, die is van
een katholieke vereniging; en aan het Zaandammerplein, de algemene, het
Spaarndammerkwartier. Voor een klein bedrag per week worden ouders lid van deze
speeltuinverenigingen. Het bestuur stelt iemand aan om op de kinderen te letten
en koopt wippen, schommels enz. ’s Zondags, wanneer het niet regent, gaan vader
en moeder vaak mee. De mannen kaarten en de vrouwen bepraten de nieuwtjes.
Een speeltuinvereniging heeft veel meer,
zoals sportclubs en knutselmiddagen. Het Spaarndammerkwartier heeft als
onderafdelingen zelfs een mondharmonicavereniging en een “knapenfanfare”, de
latere muziekvereniging TAVENU (Tot Aangename Verpozing en Nuttige Uitspanning).
Ieder jaar wordt er een kinderoperette ingestudeerd, met optredens in het
Patronaatsgebouw. Deze ruimte is eigendom van de katholieke kerk, maar iedereen
kan er gebruik van maken.
=======================================================================
D.W.S.
(Door Wilskracht Sterk)
’s Avonds zijn er veel mannen te vinden
op de hoek van de Spaarndammerstraat en Knollendamstraat. “He, Arie ben je
gisteren naar Utrecht geweest?” “Nee, ik kon niet weg, “ is het antwoord, “mijn
vrouw verwacht weer een koter.” “Nou
kerel, je heb wat gemist. Je had Fritsie moeten zien. Pauw speelde de bal mooi
naar hem toe en pang, daar ging ‘ie: één-nul.”
“Ga je zondag naar de wedstrijd? “ “Ik denk het niet.” “Je bent gek man,
het wòrdt me een wedstrijd!”
“Ja, wat wil je, “ zegt Arie, “dat kleine beetje steun kan ik geen
kaartje kopen.” “Maar man, weet je het
dan nog niet?” “Wat moet ik weten?,”
vraagt Arie. “D.W.S. heeft de prijzen voor werklozen verlaagd naar 12
cent.” “Maak mij wat wijs.” “Arie, man, het is echt waar!” Zo bliojkt
D.W.S. de eerste club te zijn, die rekening probeert te houden met de
werklozen. Als D.W.S. in 1937 kampioen wordt i9s dat eigenlijk niet
verwonderlijk. Bijna alle spelers zijn werkloos en hebben (behalve stempelen) niets
anders te doen dan voetballen.
========================================================================
Hoofdstuk
V
Buurman,
is de krant al klaar?
-
Van een
democratisch Nederland naar een fascistiche Duitse dictatuur.
-
Van toegestane
politieke partijen nnar gedwongen ondergrondse organisaties.
-
Van kranten, die
overal gekocht worden naar kranten, die onder de toonbank door verkocht moeten
worden of stiekum verspreid.
-
Van een leven in
je eigen huis naar een onderduikadres.
-
Van redelijk
brood elke dag naar af en toe beschimmeld oud brood.
-
Tijdens het
verzet opgepakt en doodgeschoten door duitse fascisten.
-
Opgepakt worden
tijdens stakingen en getransporteerd naar een verschrikkelijk concentratiekamp
in Duitsland.
Verzet met de uiteindelijke zekerheid,
dat het fascisme bestreden moet worden en nooit zal overwinnen.
Oorlog
en bezetting.
Achteraf hebben veel mensen zich de
vraag gesteld: “Hoe kon de waanzin van oorlog, onderdrukking en
concentratiekampen toch gebeuren?”
Daarvoor zijn verschillende antwoorden:
-
Hitler was gek en
hij kreeg een volk, dat het slecht had door de armoede van de crisistijd,
achter zich met mooie beloften,
-
voor de bezitters
van grote kapitale (geld, fabrieken etc.) moest er oorlog komen om aan de
oorlogsindustrie te verdienen. Zij gebruikte Hitler voor hun plannen en gaven
hem geld.
Hitler in Duitsland en de NSB in
Nederland krijgen aanhang, omdat het erop lijkt, dat zij de werkloosheid kunnen
oplossen. Er komt wel werk, maar vooral in de oorlogsindustrie.
Al snel wordt duidelijk aan welke kant
sommige kranten staan. De Telegraaf schrijft bijvoorbeeld anders dan de
Tribune. In 1933, als Hitler aan de macht komt, begint hij een enorme
vervolging van sociaal-democraten en communisten. Degenen die niet direct worden gepakt moeten
vluchten. Velen van hen komen de Nederlandse grens over. Hun politieke kameraden
in Nederland helpen ze aan adressen, waar ze onderduiken. De Nederlandse
regering wil deze politieke vluchtelingen niet helpen. Als er iemand ontdekt
wordt, dan wordt deze man of vrouw weer meteen de grens overgezet. Terug in
Duitsland komen ze in een concentratiekamp terecht. Degenen die deze Duitsers
in huis hebben, weten veel over de toestanden in dat land. Vaak reageren de
mensen op hun verhalen van: “Het zal wel niet zo erg zijn. Hier zal het zeker
nooit gebeuren.”
Maar al spoedig komen de eerste Joden de grens
over met nog afgrijselijker verhalen. De grote verkiezingswinst van de NSB
maakt veel mensen bang. Maar als ze later weer verliezen, wordt Mussert
feestelijk “begraven” en denkt men: “Bij ons komt geen fascisme.”
Arbeiders
vechten voor een toekomst
In Duitsland worden de
arbeidersbeweging, politieke partijen en vakbonden snel uitgeschakeld. In
Spanje vechten de arbeiders voor een eigen regering. Spanje heeft een
democratisch gekozen regering, die wil, dat
de levensomstandigheden van de boeren en arbeiders verbeterd worden.
Maar de mensen die de macht hebben: de grootgrondbezitters en de fabrikanten,
willen dat niet. Hoger loon en een eerlijke verdeling van de grond zou
betekenen, dat zij niet zoveel winst meer kunnen maken.
Zij willen deze regering omver werpen.
Voor hun plannen vinden zij steun bij generaal Franco, die met zijn leger probeert
de macht over te nemen. Hij krijgt op zijn beurt hulp van het Duitsland van
Hitler en het Italië van Mussolini. Arbeiders uit de hele wereld staan achter
hun Spaanse kameraden. Velen trekken naar Spanje om in de z.g. “Internationale
Brigades” tegen Franco te vechten. Maar ook op andere manieren worden de
Spaanse arbeiders geholpen. “Ik was van het Wereld Vrouwen Comité tegen Oorlog
en Fascisme, “ verteld een vrouw uit de Spaarndammerbuurt. “Onze regering wilde
zich er niet mee bemoeien. Sommige jongens uit de buurt zijn mee gaan vechten
tegen Franco. De vrouwen van het comité haalden geld op om melkpoeder te kopen,
zodat de kinderen nog iets te eten hadden. Wij wilden kinderen, die geen huis
en ouders meer hadden n aar ons land laten komen. Ze mochten er niet in van de
regering en de trein ging weer terug. We zijn zelfs naar Den Haag geweest om te
protesteren. Maar het baatte niet.
Er wordt in de buurt een grote
inzameling gehouden voor de mensen in Spanje. Het is wel verboden, maar als
iedereen meedoet, kunnen ze er weinig tegen doen. “Op een balkon plaatsten we
een grote versterker. We lieten eerst Spaanse muziek horen. Iedereen kwam naar
buiten luisteren. Een vrouw bij ons in huis hield een verhaal over wat zich
afspeelde in Spanje. Toe het verhaal afgelopen was, ging er een aantal mensen
langs de huizen om dingen op te halen, die de mensen afstonden. Je kreeg tranen
in je ogen, als je zag wat ze er voor
over hadden. Van het weinige, dat men bezat werd toch nog iets gegeven.
Iedereen gaf: katholieken, protestanten, socialisten en communisten. Het ging
tenslotte om de zaak van de arbeiders.”
Wie
worden NSB-er?
Wonen er ook NSB-ers in onze buurt?
Natuurlijk zijn wel mensen, die denken, dat het nationaal socialisme een goede
zaak is. Maar de meesten denken er gelukkig anders over. Zij zien in, dat het
fascisme verkeerd is en tot oorlog leidt. De feiten geven hun na 1940
gelijk en laten zien, dat het fascisme en deze oorlog tégen de belangen
van de arbeiders zijn. Als de Duitsers het eenmaal voor het zeggen hebben, zijn
het vooral de profiteurs, die zich bij de NSB aansluiten.
Op een dag in 1942 maken de
buurtbewoners hun standpunt heel duidelijk: “Moet je ze zien, dat stelletje
opscheppers!” Met z’n vijftigen komen ze
onder het viaduct door marcheren. “Ze denken zeker dat ze hier de baas zijn.
Moet je die glimmende smoelen zien. Overal komen dan buurtbewoners vandaan. In
een mum van tijd staan er een paar honderd man, de NSB-ers stappen nog steeds
rond met veel machtsvertoon. “Er op los,“ wordt er geroepen. Als op afspraak
worden de NSB-ers tegengehouden. “Opdonderen, jullie hebben hier niks te
maken!” Een paar mannen pakken de voorsten beet. “Verdwijnen jullie, en gauw!”
Alle stoerheid is verdwenen. Ze zien dat ze tegen zo’n overmacht niets kunnen
bereiken, en nemen de vlucht naar hun kantoor. De rest van de bezettingstijd
durven ze zich niet meer als groep op straat te vertonen.
De Duitse bezettingsmacht gebruikt de
NSB om macht te krijgen over alles, wat voor hen van belang is. Stilzwijgend worden
er mensen, die een belangrijke baan hebben, ontslagen en op hun plaats komt er
een NSB-er te zitten. Dit gebeurt ook op de “arbeidsbeurs” (arbeidsbureau).
Gelukkig blijven er ook nog “goede” ambtenaren werken. Dat was belangrijk, om
dat de arbeidsbeurs al snel opdracht krijgen om de werklozen naar Duitsland te
sturen om daar in de oorlogsindustrie te gaan werken.
De
werkverschaffing
Er is nog veel werkloosheid. De
werklozen trekken van de steun. Te weinig om van te leven, maar te veel om van
dood te gaan. Er is ook de werkverschaffing. Steuntrekkers worden verplicht om
te gaan werken voor de regering. De mensen moeten daar dingen met de hand doen,
die gemakkelijk en sneller met machines kunnen gebeuren. Een van de eerste
zaken, die de Duitsers aanpakken is de werkverschaffing, die willen ze
afschaffen. Werkloze mannen worden met mooie affiches en prachtige beloften
overgehaald om in Duitsland te gaan werken. In werkelijkheid komt er niet veel
van terecht.
Naar
Duitsland.
Uit de buurt gaan maar weinigen naar
Duitsland. In het begin kun je nog wel weigeren, maar later worden de mannen
gewoon opgepakt op straat. Iemand in de houthandel vertelt: “Tijdens de oorlog
is ons bedrijf ook voortdurend ingekrompen. Vanuit Duitsland werd het hout
verdeeld over de bedrijven. We kregen steeds minder. Er kwamen dus mensen
zonder werk. Wij ontsloegen die mensen niet zo snel, want dan liepen ze grote
kans om naar Duitsland gestuurd te worden. Maar het duurde niet lang, of de
arbeidsbeurs vroeg lijsten van mensen, die bij ons werkten. Daar pikten ze er
dan gewoon een paar uit. De mensen deden de gekste dingen om niet naar
Duitsland te hoeven. Bij ons werkte iemand, die dekschuiten loste. Door een
luik van de dekschuit op zijn hand te laten vallen, verloor hij de toppen van
zijn vingers”.
Een werkloze uit die tijd: “Ik was
radiomonteur, maar er was geen werk voor me. Omdat ik van de steun trok, moest
ik steeds naar die arbeidsbeurs om te kijken of ze werk voor mij hadden. Als ik
daar kwam, hadden ze een kaartje met werk in Duitsland. Dat weigerde ik
natuurlijk. Dat deed lang niet iedereen, want de mensen waren al lang werkloos
en het leek zo mooi. “Gezond werk in een gezonde omgeving”, stond er op de
affiches. Toen kwam er voor de derde keer een oproep voor de arbeidsbeurs. Ik
kon niet meer weigeren, dus moest ik onderduiken. Er waren toen al veel mensen,
die dat deden. Ik kwam op de beurs en de ambtenaar zei: Neem dit werk nou, het
is van de werkverschaffing; dan hoef je niet naar Duitsland. Zo kwam ik in de
Wieringermeer terecht. We moesten daar vruchtbare grond, die een paar meter
diep zat met een schop omhoog spitten. Daar stond je dus twee meter klei uit te
graven. Al na de eerste dag was mijn rug kapot. Ik had zulk werk nog nooit
gedaan. Iedere dag ging je met de trein naar Medemblik en van daar op de fiets,
soms wel 14 km de polder in. Met een paar kameraden heb ik op de
werkverschaffing een comité opgericht, dat er voor zorgde dat de mensen meer
geld kregen, niet hoefde te werken als het regende, in betere keten werden
ondergebracht en ’s middags warm eten kregen. We hadden heel wat aanhang onder
de mensen.
Van de bazen mochten we onder werktijd
met ze praten. Als ze dat niet toestonden, werd gewoon het werk neergelegd. We
hadden het dan niet alleen over het werk, maar ook over de bezetting, de
Jodenvervolging en over de toestand, die i het land steeds slechter werd. Op
alle werkverschaffingsobjecten waren comités, Er was een landelijk comité, waar
gezamenlijke acties werden voorbereid.”
Het
eerste verzet.
Het is nog in 1940. Op 15 en 16 december
begint het fel te vriezen. De mensen van de werkverschaffing zijn naar huis
gestuurd. Er worden acties gevoerd om doorbetaald te krijgen, als er door het
slechte weer niet gewerkt kan worden. De besprekingen met de verantwoordelijke
personen zijn nog in volle gang. Voordat de mensen woensdag naar huis gaan,
wordt er gezegd: “Morgen zijn er besprekingen in Amsterdam. Wie wil weten hoe
het afloopt, moet ’s middags naar de Raadhuisstraat komen, dan wordt er verslag
uitgebracht.”
Donderdagmiddag komen ze met honderden
om te horen hoe het afgelopen is. Het is al verboden om met meer dan 15 mensen
bij elkaar te zijn. Er komen ook groepen vrouwen uit verschillende buurten. Een
vrouw, die meegedaan heeft, vertelt: “Wij voelden het in onze portemonnee. Dus
verzamelden we een heleboel vrouwen om mee te doen. Samen met een heel stel uit
de Spaarndammerbuurt gingen we naar de Raadhuisstraat. Daar kwamen ook vrouwen
uit andere buurten.
De ondergrondse communistische partij
had er natuurlijk ook mee te maen. Via hun contactpersonen werd iedereen
opgeroepen om mee te doen. Wij vrouwen zijn voorop gaan lopen. We dachten, dat
ze ons niets zouden durven maken. Maar de Hollandse politieagenten reden met
hun zijspannen op ons in. Wij riepen: “ga toch naar huis, jullie horen hier
niet.” De agenten riepen terug: “Wij hebben ook vrouw en kinderen, die te eten
moeten hebben. Het is ons werk.” Ze hebben ons niet geslagen, maar wel steeds
uit elkaar gedreven.”
In een stoet van inmiddels 7.000 mensen
trekt men naar het stadhuis, naar de arbeidsbeurs en naar het kantoor van de
NVV. Op het hoofdkantoor van de gezamenlijke vakbonden, het NVV, was een
NSB-er, een zekere Lelieveld, de baas geworden. Een ooggetuige vertelt: “Toen
dat kleine mannetje, “die fascist” op het balkon verscheen om ons toe te
spreken, zie iemand: “Zie daar de lelie die op het veld staat.” Iedereen begon
opeens te zingen: “Zie de lelie op het veld.” Hij heeft zijn mond niet open
kunnen doen. Later zijn een aantal mannen en vrouwen naar binnen gegaan om met
hem te praten.
De manier, waarop de Duitsers en NSB-ers
tegen de Joden tekeer gaan, maakt dat de mensen de ernst van de situatie gaan
inzien. Parken, waar Joden niet meer mogen komen. Bioscopen: “voor Joden
verboden.” Uit allerlei banen worden Joden ontslagen. De eerste Joden worden
opgepakt en weggevoerd.
De
Februaristaking
Het zijn de communisten, die met hun
ondergrondse organisatie in staat zijn het eerste massale protest tegen de
Jodenvervolging op touw te zetten. Al in 1940 hebben ze in buurten en bedrijven
kleine groepjes gevormd. Alleen de leiders van die groepjes staan in contact
met de stadsleiding. Er wordt steeds in het geheim vergaderd en alleen als het
echt noodzakelijk is. Deze groepjes verspreiden de ondergrondse krant, zorgen
voor onderduikadressen. Halen geld op voor de Verzetsgroepen. Zij zijn het, die
op de morgen van de 25e februari de mensen oproepen om niet naar hun
werk te gaan om massaal te protesteren tegen de Jodenvervolging.
Een vrouw die bij de organisatie van de
februari-staking betrokken was, verteld het volgende: “Ik ben die avond van de
24e bij de mensen langs gegaan, die tot mijn groepje hoorden. Er was
iemand in mijn groep, die op een kantoor werkte. Toen ik ’s avonds bij hem
kwam, zei hij: “Dat lukt me nooit, die mensen van kantoor doen vast niet mee.”
Ik was verantwoordelijk voor de Spaarndammerbuurt. Op de morgen van de 25e
zijn we met een aantal vrouwen uit de buurt de bedrijven langs gegaan. We
riepen tegen de mensen: “Stop met werken. Ze doen het overal.” En we deelde
pamfletten uit.
Om ongeveer twee uur kwamen op de Dam.
Van alle kanten kwamen de mensen aan. In optochten waren de arbeiders van het
ene bedrijf naar het andere gegaan. Uit Noord kwamen ze met duizenden. De
ponten waren afgeladen. Weet je wie ik toen tegenkwam? Dat was die jongen die
dacht, dat het bij hem op kantoor niet zou lukken. Hij straalde en riep:
“Allemaal zijn ze meegegaan! “ Het was ontroerend om te zien. Keurige
kantoormensen naast stoere dokwerkers, allemaal mensen, die hun leven in de
waagschaal stelden voor hun medemens.”
Een man vertelt: “Ik moest er voor
zorgen dat de mensen van de werkverschaffing niet aan het werk zouden gaan. Al
vroeg stond ik op het Centraal Station om ze toe spreken. Het lukte helemaal niet,
terwijl wij gedacht hadden, dat dié mensen zeker zouden meedoen. Er waren maar
een paar, die niet in de trein stapten. Wij gingen mee naar het Amstelstation
en maar praten. Wij dachten: dan stappen ze daar wel uit. Het hielp niets. Ook
de mensen, die op het Amstelstation instapten hebben we verteld wat er aan de
hand was. Bijna iedereen stapte in.
Helemaal terneergeslagen gingen we naar
huis. We hadden het fout aangepakt. Dit bleek echter niet waar te zijn, want
toen ik in de Van Woustraat op de tram stond te wachten, en dit veel te lang
duurde, realiseerde ik me, dat er geen was uitgereden. Het trampersoneel had
aan de oproep gevolg gegeven. Het lukt tóch.”
De volgende dag zijn er overal
waarschuwingen opgeplakt. Iedereen, die niet gaat werken, kan opgepakt worden
en dan wacht hem de doodstraf. De staking is nu nog massaler. Iedereen doet
mee, ook de mensen van de werkverschaffing. ’s Nachts heeft de partij vergaderd
en een nieuw pamflet gemaakt: “Mensen, niet de bezetter bepaalt wanneer de
staking is afgelopen. Dat kunnen we best zelf. Laat vandaag zien waartoe we in
staat zijn en ga morgen weer aan het werk.”
Krantenbericht
uit augustus 1942
“Brandbommen op de Spaarndammerbuurt.”
“Hedenavond zijn er brandbommen gevallen in de Hembrugstraat en
Krommeniestraat. Daarbij zijn een aantal huizen beschadigd en gingen enkele
houten schoolgebouwen in vlammen op. Tevens zijn er in de Hembrugstraat 2 doden
gevallen. Waarschijnlijk is er sprake geweest van een vergissing. De Engelse
bommenwerpers hebben naar alle waarschijnlijkheid de opdracht gehad bommen op
de Houthaven te laten vallen.”
Sabotage
Er zijn ook mensen, die niet naar
Duitsland hoeven. Dat zijn de mensen, die op de Artillerie-inrichting aan de
Hemweg werken. Hun werk is voor de bezetter veel te belangrijk. Op 15 mei 1940
bezetten de Duitsers de fabriek. Het fabriceren van wapens moet in verhoogd
tempo worden voortgezet. De mensen, die er werken vinden dat niet zo prettig.
Zij helpen de Duitsers oorlog voeren. Maar door er te blijven zijn ze wel in
staat om wapens onklaar te maken. Nog belangrijke is het stelen van wapens voor
het “verzet”. Een verschrikkelijk gevaarlijk karwei. Zij, die gesnapt worden,
worden vaak ter plaatse doodgeschoten.
De
meester kwam niet terug
Wat merkt een kind op school van de
oorlog?
Een leerling, die bijna de hele
bezettingstijd op de lagere school zat: “Ik mocht met twee vriendjes de zolder
van de school opruimen. Er lagen daar dakpannen, puin en een heleboel rotzooi.
Opeens zagen we onder het puin een radiotoestel. Toen we genoeg rommel opzij
gelegd hadden kwam er ook nog een wiel te voorschijn. Bij het wiel hoorde een
hele fiets. Alsof we een hele schat ontdekt hadden, zo enthousiast waren we.
We renden naar beneden. “Meester,
meester, we hebben een radio en een fiets gevonden.” De meester keek helemaal
niet blij. “Blijven jullie maar beneden en ga maar weer aan je taalwerk.” Was
dat even een afknapper, we snapten er niets van. Later is me pas echt duidelijk
geworden waarom de meester niet zo blij was. Bij ons in de klas zaten kinderen
van NSB-ers. Als die thuis iets zou vertellen over die radio en die fiets, dan
zou de meester worden opgepakt. De volgende dag kwam de meester dan ook niet op
school. Hij is niet meer terug geweest. Na de oorlog ben ik hem nog eens
tegengekomen. Hij vertelde dat hij in het verzet zat en, door ons toedoen,
direct had moeten onderduiken.
Eerst verplichten de Duitsers iedereen
hun radio’s in te leveren. Als later vanuit Engeland uitzendingen komen van
Radio Oranje is het helemaal afgelopen. Iedereen die een radio heeft, wordt van
spionage en verzet verdacht. Wanneer de Duitsers er achter komen wordt je
opgepakt en meestal doorgestuurd naar een kamp. Fietsen worden later in
beslaggenomen.
In de verzetsgroepen wagen veel
buurtbewoners hun leven voor een goede zaak. Een van hen is meester Sjoerd
Bakker, die gefusilleerd wordt, omdat hij heeft meegewerkt aan het opblazen van
het bevolkingsregister. De Duitsers gebruikte dit register om Joden op te
kunnen pakken. Ook putten ze er gegevens
uit van jongens en mannen die in Duitsland moeten gaan werken. Door de
vernietiging van het register wordt het verkrijgen van deze gegevens de
Duitsers erg moeilijk gemaakt.
De
illegale kranten
Heel belangrijk in het verzet zijn de
illegale krantjes. Gestencilde of soms zelfs geschreven blaadjes, die berichten
bevatten, die de officiële kranten , zoals de Telegraaf, niet vermelden. Het
Parool, Trouw en de Waarheid zijn van die krantjes. De Waarheid verschijnt
bijna de hele oorlog door. In 1943 komt er in de Spaarndammerbuurt iedere dag
een krant. “we werkte ’s nachts de kopy uit, die we uit de eigen stad kregen en
vulden het aan met eigen teksten. Daarvoor hadden we in een kelder aan de
Spaarndammerdijk een stencilmachine staan. Volgens ons wist niemand waar we
zaten. Op een avond werd er op de deur gebonsd. Nu is het afgelopen, dachten
we. We hadden maar één pistool in de hele buurt voor onze verzetsgroep. Ik
pakte het pistool en iemand ging de deur openmaken. Steekt er iemand zijn kop
om de hoek van de deur en vraagt: “Is de krant al klaar?” En wij maar denken
dat niemand het wist.
Dat de meeste mensen in de buurt hun
mond houden over wat ze weten is duidelijk. Er zijn wapentransporten geweest,
die door verschillende mensen zijn gezien. Engelse piloten hebben op zolders
verborgen gezeten. Zo verzet de buurt zich tegen de onderdrukking.
Het
verenigingsleven.
Veel verenigingen in de buurt blijven de
eerste bezettingsjaren gewoon bestaan. Er wordt gevoetbald en gekorfbald. In
het begin spelen er ook onderduikers uit andere buurten en plaatsen mee. Er
zijn ook nog ieder jaar buurtfeesten, geen Koninginnedag natuurlijk, maar er
wordt altijd wel een draai aangegeven. De korfbalvereniging “Sportief”, een
onderafdeling van de speeltuinvereniging ’t Spaarndammerkwartier, wordt in 1942
nog landskampioen.
Voor de onderduikers wordt het moeilijker
om zich openlijk te vertonen. Er worden steeds meer mensen opgepakt. Na 1943 is
het definitief verboden om in groepen
bij elkaar te komen. De buurt besluit om de feesten achterwege te laten. Men
heeft ontdekt dat de Duitsers films van de buurt gemaakt hebben. Die films
worden in Duitsland als propagandamateriaal gebruikt, om aan te tonen hoe goed
de Hollanders het hebben en dat ze die bezetting niet erg vinden.
De kinderverenigingen blijven wel bestaan. In de oorlog is zelfs een toneelzaal gebouwd in de school waar het Spaarndammerkwartier haar lokalen heeft en waar nu buurthuis “Ons Huis” in zit. Van twee lokalen wordt een zaal gemaakt. Alles doen ze zelf. Overdag wordt er door onderduikers – die zich anders veel te veel vervelen – een grote ijzeren balk ingemetseld. Maar ook anderen werken er aan mee. Zo krijgt de speeltuinvereniging een zaal voor kinderoperettes en muziekuitvoeringen. Nog tijdens de bezetting wordt de zaal hiervoor gebruikt.
Eten
Aan alles is gebrek, dus ook aan
voedsel. Er wordt dan ook veel honger geleden. Het weinige eten, dat te koop
is, is op de bon om het zo gelijk mogelijk te verdelen. Een vrouw, die na de
oorlog gehuldigd is, omdat ze door haar zorg veel kinderen van de hongersnood
heeft gered, vertelt: “Als dertienjarig meisje hielp ik in een bakkerswinkel.
Gerrit, de bakker, vroeg aan mijn moeder of ik hem mocht helpen. Daar had ik
natuurlijk wel oren naar. Al na de eerste dag zei ik tegen een hele boel
kinderen uit de buurt: “Als jullie om zo en zo laat komen, dan heb ik wat.”
Gerrit was dan de wijk in en ik maar uitdelen. Hij heeft er nooit wat van
gezegd, terwijl hij het natuurlijk wel wist.
Broodbonnen, die de mensen ingeleverd
hadden, pikte ik mee en deelde weer uit. Mijn moeder vond dat erg verkeerd.
“Kind, je mag niet stelen, “ zei ze dan. Dat vond ik ook, maar toen was alles
nu eenmaal anders.”
Het moeilijkst is het voor de mensen,
die niet beschikken over waardevolle spullen, die ze voor eten kunnen ruilen.
In de haven komen er scheepsladingen voedsel aan, bestemd voor het Duitse
leger. De terreinen worden verschrikkelijk goed bewaakt. De havenarbeiders
weten gelukkig allerlei geheime doorgangen. Daarlangs slepen zij, met gevaar
voor eigen leven, zakken bonen en kisten sinasappelen weg. Weken achtereen
worden er dan bruine bonen gegeten in de hele buurt.
Een buurtbewoonster:
“Ik zie mijn man nog aankomen met 200
eieren onder zijn jas. Hij werkte bij het spoor, als machinist. Daardoor wist
hij wat er in de wagons van de trein zat. Hij wachtte tot het donker was. Dan
brak hij de wagon open en nam zoveel mee als hij maar dragen kon. Als iemand
hem gezien had, was hij erbij geweest. Dat hoefde niet altijd de Duitsers te
zijn. De meeste mensen hadden zo’n gebrek, dat ze om eten vochten.”
Vooral in de laatste Oorlogswinter, de
“Hongerwinter” is het gebrek aan eten verschrikkelijk. Iedereen, oud en jong,
lijdt honger. De mensen blijven dood in hun huis zitten. Zelfs midden op straat
sterven er mensen. Veel lopen met een opgezette buik van de honger. Vaak
vluchten bewoners de stad uit om op het platteland eten te gaan halen. Er worden zogenaamde
hongertochten gehouden. Mensen lopen honderden kilometers voor een paar kilo
aardappels. Toch sterven duizenden mensen door ondervoeding. Er zijn kinderen,
die de hele dag op bed blijven liggen. Een kachel om je bij te warmen was er
bijna niet meer, want met de gestolen spoorbielsen en de planken uit de lege
woningen wordt heel zuinig gedaan.
Voor de onderduikers is het helemaal
moeilijk om aan eten te komen. Ze “bestaan” immers officieel niet. Als er nog
genoeg eten is en de groep onderduikers nog vrij klein is, gaat het nog wel.
Men eet mee met de mensen, waar men op dat moment is. Sommige mensen hebben een
heel Joods gezin over de vloer, of enkele mannen, die in het verzet zitten en
dan is er gauw een tekort aan eten. Er zitten ook onderduikers verborgen in de
houtloodsen langs de Spaarndammerdijk. Buurtbewoners brengen ze daar eten.
Enkele manieren waarop de onderduikers
aan eten geholpen worden zijn:
-
de ondergrondse
verzetsgroepen overvallen distributiekantoren, waarna zij de bonnen verdelen;
-
het vervalsen van
bonkaarten;
-
van boeren op het
land krijgt men eten voor de onderduikers in de stad. Of de onderduikers
verhuizen voor een tijdje naar de boeren om weer wat aan te sterken;
-
als duidelijk
blijkt, dat de oorlog niet lang meer zal duren, gaat men met enkele bedrijven
praten, de broodfabrieken, de suikerfabriek enz. Men zette ze onder druk. Zo
van: “We weten, dat jullie veel voor de Duitsers hebben gedaan. Daar hebben
jullie veel aan verdiend. Dat zal ja na de oorlog niet meer in dank worden
afgenomen. Je kunt nu je leven beteren, door gratis voedsel aan de ondergrondse
te leveren.” Op die manier lukt het om dagelijks karren brood en grote
hoeveelheden suiker te krijgen.
De
spoorwegmensen staken
Het aantal onderduikers groeit na de
nacht van 4 op 5 september 1944 opeens snel. De mensen uit de buurt, die bij
het spoor werken gaan niet meer aan het werk. Zij weigeren nog langer aan de
oorlog mee te werken. De Duitsers worden inmiddels op alle fronten aangevallen.
Er moet dus veel aangevoerd worden naar de fronten. Daarvoor hebben zij
manschappen en materieel nodig. Doordat veel spoormensen niet op hun werk
verschijnen, wordt het vervoer onmogelijk gemaakt. De vijand krijgt een
gevoelige klap.
Voor de onderduikers organisaties betekent dit, dat er nóg een aantal gezinnen zonder inkomen zitten. Er is dus meer geld, (valse) bonnen en eten nodig. Juist dit laatste wordt steeds moeilijker. De Duitsers snijden de toevoer van voedsel naar het westen van Nederland praktisch af. De gevolgen voor de mensen in de grote steden en zeker in Amsterdam zijn verschrikkelijk, dat hebben we al eerder in dit hoofdstuk kunnen lezen.
Sabotage Cntraal Station.
Voor de onderduikers organisaties betekent dit, dat er nóg een aantal gezinnen zonder inkomen zitten. Er is dus meer geld, (valse) bonnen en eten nodig. Juist dit laatste wordt steeds moeilijker. De Duitsers snijden de toevoer van voedsel naar het westen van Nederland praktisch af. De gevolgen voor de mensen in de grote steden en zeker in Amsterdam zijn verschrikkelijk, dat hebben we al eerder in dit hoofdstuk kunnen lezen.
Maar ondanks de ellende of juist vanwege
het misdadige gedrag van de Duitse fascisten, blijven de mensen zich verzetten,
blijven mensen staken. Uit eindelijk zullen zij overwinnen. Maar tot mei 1945
zullen zij nog in deze ellendige toestand blijven.
Hoofdstuk
VI
Een olifant met een lange snuit
-
Van
oorlogsellende naar aardgas.
-
Leegloop door
woningnood.
-
Van koolgas naar
aardgas.
-
Van dekschuiten
naar kranen en vrachtauto’s in de haven.
-
De suikerfabriek
wordt geautomatiseerd en verdwijnt naar Halfweg.
-
Een school wordt
buurthuis in hetzelfde gebouw.
-
Automatisering.
Terug
uit het kamp.
Vreugde en diep medeleven is er als de
ex-dwangarbeiders terugkeren uit Duitsland. Een diepe ontroering maakt zich
meester als er ook nog mensen terugkomen uit de voormalige concentratiekampen.
Velen komen echter niet terug. Zij gaven hun leven voor onze toekomst.
“Die feesten na de bevrijding waren hier
in de buurt geweldig. Ondanks het verdriet over de mensen, die er niet meer
waren. Je voelde, dat de buurt één was. Ik weet nog goed, dat Martin Vlaar werd
ingehaald. Hij was erg actief geweest in het verzet, maar werd opgepakt en naar
een kamp gebracht. Hij woonde aan het Zaandammerplein. Boven de deur stond
“Welkom thuis” geschilderd. Dat staat er nu nog steeds.
Iemand anders vertelt: “Mijn vrouw had 4
jaar in het kamp gezeten. We geloofden eigenlijk al niet meer, dat ze terug zou
komen. Toen opeens stond ze aan de deur.” Zijn vrouw gaat verder: “In vier jaar
had ik mijn kinderen niet gezien. De jongste was drie toen ik wegging. Eerst
herkende ze me niet. Gek hoor, maar de tweede dag dat ik thuis was, zat ik
alweer de broeken van mijn man te verstellen. Dat ik het kamp overleefd heb,
heeft veel te maken met de overtuiging, dat we zouden overwinnen. De buurt had
een prachtig feest voor me georganiseerd. TAVENU was er, ERATO en een
kinderkoor. Tot 4 uur hebben we op straat gedanst, bij een draaiorgel.
Achtergebleven
gebied, maar toch …
5 mei 1945 … Nederland is vrij. De
Nazi-legers hebben zich overgegeven! De mensen in de Spaarndammerbuurt zien het
met hun eigen ogen: de gehate moffen trekken niet meer triomfantelijk zingend
door de buurt, maar sjokken zwaar belast en beladen door de Tasmanstraat, op
weg naar Den Helder, vanwaar ze per boot zullen worden teruggebracht naar de
“Heimat”. Vol haat worden ze bekogeld. Als de Duitsers voorgoed zijn verdwenen,
krijgt de vreugde over de bevrijding de overhand. Hossend trekken de mensen de
straat door, overal worden buurtfeesten georganiseerd. Straatlantaarns en
trottoirbanden worden oranje geverfd.
Intussen hebben de mensen het niet al te
best. Het weinige voedsel is nog op de bon. De tram rijdt nog niet, omdat het
hout onder de rails in de oorlog is weggebroken. In de koude Hongerwinter moest
er toch immers gekookt en gestookt worden. Hier en daar, o.a. in de
Houtrijkstraat, waar de woningen toch al slecht waren, zijn de vloeren en
zolders voor dat doel weggebroken. De armoe lees je ook af aan de kleren van de
mensen. Sommige kinderen dragen jasjes van gordijnstof. Maar er is gelukkig te
eten. Op de Van Noordtschool doen de kinderen zich te goed aan legervoorraden,
die de Canadeze daar hebben achtergelaten.
Het loon van ongeschoolde arbeiders is 35
gulden per week, dat van geschoolde 42 gulden per week. Daarvoor moet dan 48
uur gewerkt worden. Je kan er met vrouw en kinderen redelijk van eten en er blijft
precies genoeg over voor een pakje sigaretten en een enkel bioscoopje.
Als je de Tasmanstraat van vlak na de
oorlog met die van nu vergelijkt, valt er een groot verschil op. Het ziet er in
1945 vaak zwart van de arbeiders. Mannen, lopend of met de fiets op weg naar de
“HAR” (Haven Arbeids Reserve), om “bestoken” te worden. Dat wil zeggen: om werk
in de haven te vinden. De HAR bestaat officieel niet meer. Vlak na de oorlog is
de naam veranderd in Samenwerkende Haven Bedrijven (SHB). Maar voor de mensen
in de buurt blijft het gewoon de HAR.
Stakingen
In die na-oorlogse jaren wordt er in de haven heel wat gestaakt. Dat is geen wonder, want de lonen zijn erg laag en de prijzen gaan voortdurend omhoog. De meeste stakingen gaan om loon of om verkorting van de werktijd. Vlak na de oorlog is er ook een staking tegen het sturen van militairen naar Nederlands Indië, het tegenwoordige Indonesië. De mensen in dat land hebben genoeg van de Nederlandse overheersing. Maar de Nederlanders, die daar veel geld verdienen, en de regering willen Indonesië geen zelfbestuur geven. Daarom sturen zij schepen met soldaten. Op dinsdag 24 september 1946 breekt dan een politieke massastaking uit onder de Amsterdamse arbeiders.
De arbeiders in de haven, bij de
metaalbedrijven, de gemeente en op de werven leggen allemaal het werk neer. Met
tienduizenden gaan ze naar het Waterlooplein, waar een grote bijeenkomst is.
“Bij ons werd nooit gestaakt. Maar toen er troepen naar Indië moesten, gingen
veel bedrijven plat. Op een zekere middag was er niemand meer aan het werk.”
Het gaat als een lopend vuurtje door de buurt, als er een staking is. Dat kan
ook niet anders, want het grootste deel van de Spaarndammers werkt in de haven,
de bouw of de metaalindustrie.
Er wordt dan druk gelopen met
stakingslijsten om de stakers toch aan een uitkering te kunnen helpen. Ook
organiseert men de “kinderuitzending”. Kinderen van stakers kunnen gaan logeren
bij boeren in Friesland. Op die manier steunen de mensen daar de stakingen en
de kinderen blijven gezond. Ook nu blijkt weer duidelijk het grote gevoel van
saamhorigheid van de buurtbewoners. Er is wel eens ruzie, er wordt wel een
gevochten, maar een aanval op één is een aanval op allemaal. Het gebeurt hier
tijdens die grote havenstakingen, dat de politie in grote getale komt opzetten.
Ze durven toch niet te ver de Spaarndammerstraat in, uit vrees met straatkeien
te worden bekogeld.
Verkiezingen.
Vele mensen ervaren het als een teleurstelling, dat na de oorlog nog zoveel is dat aan de crisis herinnert. Ze zijn uit de oorlog gekomen met de hoop op een betere, rechtvaardige wereld en nu blijkt, dat ze – net als in die tijd – opnieuw moeten strijden voor een beetje meer en beter. De oude partijen en de oude vakbonden komen terug en al gauw is de onderlinge verdeeldheid weer groot. Dat blijkt ook bij de eerste verkiezingen, die in 1946 voor de gemeenteraad worden gehouden. De straten hangen vol met verkiezingsborden, vooral van de CPN en de PvdA. Beide partijen behalen veel stemmen in de Spaarndammerbuurt.
Zorg en plezier voor jong en oud
In 1935 al werd het schoolgebouw aan de
Nova Zemblastraat ontruimd om plaats te maken voor “Ons Huis”. Dit buurthuis is
er in 1936 gekomen. Met een handtekeningenactie is indertijd de noodzaak van
dit gebouw aangetoond. Na de oorlog worden de oorspronkelijke vrijwilligers
vervangen door een betaalde leidster. Zij doet gezellige dingen met de kinderen
en ook met de ouderen. In onze tijd is
Ons Huis uitgeroeid tot een buurthuis met een groot aantal activiteiten en hele
staf van medewerkers.
Enkele jaren na de oorlog start ook het
buurthuis “De Schroef” aan de
Spaarndammerstraat. Zij zullen later verhuizen naar de Westzaanstraat. Iets
heel bijzonder zijn de vakantiekampen van de Schroef. Al een groot aantal jaren
staat er een trein in het bos bij Hilversum. Dat is de trein van de buurt. Hoe
hij daar komt? Een pater, actief in het jeugdwerk in de buurt, kan een paar
oude treinstellen krijgen. Op een oplegger worden ze vervoerd en door
buurtbewoners op boomstammen het bos ingerold. In het opknappen gaat heel wat
vrije tijd zitten. Maar door het plezier, dat jong en oud eraan beleven, is het
dubbel en dwars waard. Beide buurthuizen gaan er met groepen heen in de
vakanties.
Een echte attractie is de film in het
patronaatsgebouw op zondag, Iedere week zit het er stampvol. “Ik vroeg de kinderen wat voor
films ze wilden. Meestal waren dat cowboy-films. Eigenlijk draaide ik liever
andere. Bijvoorbeeld films over de Russische revolutie.” Aan het woord is een
man die veel gedaan heeft in de buurt. Hij organiseerde o.a. lezingen voor
vrouwen over sexuele voorlichting, maar ook grootse Sint Nicolaas-optochten.
Dit werk, zonder subsidie, heeft hij
maar enkele jaren volgehouden.
In de Spaarndammerbuurt ontstaat ook de
eerste crèche, waar werkende moeders hun kinderen heen kunnen brengen. De
kinderen liggen in het begin op oude gymmatten om te kunnen slapen, totdat er
van de Canadeze slaapzakken en ijzeren bedjes komen.
In 1954 krijgt de buurt een openbare
leeszaal. Vóór die tijd moest je 20 cent per boek betalen in een particuliere
bibliotheek. De laatste tijd vindt men, dat er een nieuwe leeszaal moet komen
in de Spaarndammerstraat. De huidige huisvesting is te klein en oud gebouw
nodigt niet erg uit tot lezen.
Het verenigingsleven komt weer op gang.
De muziekvereniging TAVENU, de mondorgelclub DOK, de toneelvereniging Inter
Nos, Assendelft en OGT, het Amsterdams Operakoor Spaarndam, dat o.a. de
beroemde zangeres Cristina Deutekom onder haar leden heeft geteld. Hoeveel
verenigingen de buurt nu heeft, weten we niet precies. Maar op een gegeven
moment zijn er meer dan honderd aangesloten geweest bij het Wijkcentrum.
Dat wijkcentrum houdt zich bezig met sociale
en culturele zaken. Het heeft zich in de zestiger jaren onder meer ingezet voor
de verbetering van de omstandigheden van de bejaarden. Velen van hen leven
slechte omstandigheden. Veel woningen zijn in slechte staat. Dat levert voor
bejaarden in particuliere woningen nogal wat moeilijkheden op. Want veel
huisbazen ontvangen graag op tijd de huur, maar als er iets opgeknapt moet
worden duurt dit vaak erg lang.
Ook worden er door het wijkcentrum allerlei
festiviteiten georganiseerd. Zo’n feest is bijvoorbeeld de intocht van het
olifantje Murugan in 1954. Aan zijn komst zit een heel verhaal vast. De mensen
in de buurt vinden, dat hun buurt erg wordt verwaarloosd. In het westelijk deel
van de stad worden aan de lopende band nieuwe huizen gebouwd. In de
Spaarndammerbuurt staan, om maar eens wat te noemen, nog de ouderwetse lantarenpalen
van vroeger en het aantal bomen in de buurt
kun je bijna op één hand tellen.
Iemand komt dan op het idee om de
kinderen uit de buurt een olifant te laten vragen aan de premier van het verre
India. Het duurt een hele tijd voordat het zover is, maar eindelijk komt hij
dan toch, helemaal per schip uit Madras. Als geschenk van premier Pandit Nehroe
aan de kinderen van de Spaarndammerbuurt. Ruim 700 kinderen uit de hoogste
klassen staan op de Celebeskade klaar om Murugan te begroeten: een olifantje
van bijna twee jaar, dat al 900 kilo weegt. Later op de dag gaan de andere
kinderen met meer dan 30 bussen naar Artis om hem te bekijken. De radio spreekt
erover en op het filmjournaal in alle bioscopen zijn Murugan en de
Spaarndammerbuurt te zien. In optocht trekt het olifantje door de buurt. De
kinderen zijn verkleed. Ze hebben natuurlijk niet veel aan “hun” olifant, want
die kunnen ze niet zelf in de buurt houden.
Maar wel wordt de aandacht van de mensen
nu eens gevestigd op die vergeten noordwesthoek van Amsterdam. Het zal nog
echter jaren duren, voordat er eindelijk schot komt in de vernieuwing van de
buurt.
Het
Zwembad
Onze buurt ziet er rond 1950 heel anders
uit dan nu. Je kunt bij de Tasmanstraat nog lekker vissen en als je de
Spaarndammerdijk maar even afloopt, heb je daar het mooiste speelterrein van de
wereld. Direct na de spoorbomen zijn de twee speeltuinen, de Theresiaspeeltuin
en de “dubbeltjesspeeltuin”.
D.W.S., De Spartaan, De Germaan en de
S.N.A. hebben er hun voetbalvelden. Ernaast is ruimte in overvloed voor de
jongens om te voetballen zoveel ze maar willen. Hier en daar is het zelfs een
beetje bebost. Bij de Oude Hemweg kun je zomers fijn zwemmen. Dit land zal
later langzamerhand onder het zand verdwijnen om plaats te maken voor fabrieken
en kantoren.
Zwemmen kun je alleen in open water rond
de buurt. Omdat er nogal wat kinderen verdrinken, komt er tenslotte een
afgescheiden zwemgelegenheid in de Vlothaven. De buurtbewoners vinden dit maar
een lachertje, omdat iedere accommodatie, zoals bijvoorbeeld kleedhokjes,
ontbreekt. Als het dan wordt geopend en het lint wordt doorgeknipt, kleed
iedereen zich in het openbaar demonstratief uit op de muziek van TAVENU. De “feestredenaar”
spreekt de gedenkwaardige woorden: “Ik zie nu, dat we hier iets gebouwd hebben,
dat Amsterdam onwaardig is.”
Een week later vindt het eerste gesprek
plaats over de bouw van een zwembad in de Zaanstraat. Enkele jaren later is het
Brediusbad gereed. Opnieuw een voorbeeld van de Spaarndammerbuurters, die niet
alles maar pikken en actie voeren als men weigert aan hun gerechtvaardigde
verlangens te voldoen.
Kinderzorg
Aan de gezondheid van de kinderen wordt
veel aandacht besteed. Voor het viaduct staat het gebouw van de GG en GD. Daarin
is het consultatiebureau voor zuigelingen en kleuters gevestigd. Vroeger
stierven veel kinderen aan allerlei ziekten, omdat ze niet ingeënt werden.
Vanaf 1952 verandert dit. Eerst worden de kinderen ingeënt tegen difterie. In
1953 komt er een middel tegen kinkhoest en in 1956 tegen tetanus. In het jaar
1957 wordt men voor het eerst ingeënt tegen polio. Bijna 20 jaar later zullen
er nog middelen komen tegen rode hond en de mazelen. Naast het toedienen van
injecties controleert men daar of de kinderen goed groeien, of er niets aan hun ogen en oren mankeert etc.
Sinds 1916 is er naast de teil thuis het badhuis als wasgelegenheid. De schoolkinderen gaan in de na-oorlogse jaren op een vaste tijd met de klas naar het badhuis voor wekelijkse wasbeurt. Er verandert nog meer. De voetballers moeten in 1962 naar terreinen elders in de stad verhuizen. Waarom gebeurt dat? Der moet werk zijn voor de mensen en het Amsterdamse gemeentebestuur zorgt daarom voor grote stukken grond, vlakbij de aan- en afvoerhavens. Daar kunnen fabrieken gebouwd worden.
Veel fabrieken zijn er intussen niet gekomen. Prachtige stukken sport- en speelterrein hebben plaats gemaakt voor één fabriek. Uit de buurt verdween zelfs een fabriek, de suikerfabriek van de C.S.M. Deze fabriek wordt het “lijkenhuis” genoemd door de buurtbewoners, omdat de arbeiders er allemaal zo wit vandaan komen. Het werk in die oude fabriek is onder andere door de grote hitte en inwerking van de suiker niet erg gezond. Nu wordt er in het gebouw van de C.S.M. alleen nog maar stroop verpakt en suiker opgeslagen. De productie wordt geautomatiseerd en naar Halfweg verplaatst. Een groot deel van de fabriek komt leeg te staan. Daar komt later een ander bedrijf in: de Technische Unie.
De mensen uit de buurt zijn daar niet zo
blij mee, ze zien op dat terrein liever woningen staan.
Een gebouw, dat ook verdwijnt, is de Maria Magdalenakerk. Deze kerk bepaald het aangezicht van de buurt. Toen hij in 1889 werd gebouwd, kon men natuurlijk niet vermoeden, dat hij al na 78 jaren weer moest worden afgebroken, omdat er na een onderzoek steenkanker was geconstateerd. Op 28 maart van het jaar 1967 is men met de sloop begonnen.
Groot gebrek aan woonruimte
De woonproblemen in de na-oorlogse jaren
zijn erg groot. Net als in de crisistijd wonen veel mensen bij elkaar in.
Pasgetrouwde stellen wonen vaak nog een tijd bij hun ouders in, omdat er geen
woning is. Als een gezin met twee kinderen in een tot woonkamer omgebouwde
keuken van een achterwoning woont, is dat helemaal geen uitzondering.
Er wonen zo’n 25.000 mensen in de buurt.
In 1977 is dat teruggelopen tot nog geen 15.000. Die terugloop kun je vooral zien
aan het aantal kinderen. Kwam het aan het begin van deze eeuw nog wel voor, dat
er op één trap met 8 voor- en achterwoningen soms wel 80 of meer kinderen
woonden, nu hebben de meeste gezinnen maar één of twee kinderen.
Het gevolg is dat de scholen verdwijnen
of worden samengevoegd. De lege gebouwen worden dan bijvoorbeeld in gebruik
genomen als buurthuis. Ongeveer de helft van de woningen in de buurt is in
handen van particuliere eigenaren. Die trachten natuurlijk te profiteren van de
huurverhogingen, die de regering toestaat. Intussen wordt er te wienig of niets aan de woningen
gedaan.
De bewoners van de krotten, met hun
lekkende daken, scheurende muren en stinkende trapportalen weigeren meer huur
te betalen. Dankzij de acties stijgen de huren niet of niet zoveel als de
huisbazen wel zouden willen. Door de slechte woonomstandigheden verdwijnen er
veel mensen uit de buurt. Bij iedere oplevering van huizen in Nieuw West
krijgen een aantal buurtbewoners een nieuwbouwwoning toegewezen. Op deze manier
komen veel mensen los te staan va n de buurt, die hun dierbaar is.
Maar er is niet alleen Oude
schoolgebouwen in onze buurt waar nog wel 40 of 45 kinderen in één klas zitten,
worden opgeknapt. De kleuterschool “De Veulens” is daar een mooi voorbeeld van.
Deze school is van binnen helemaal vernieuwd. Nu hebben de kinderen daar in hun
klas veel ruimte en het is er gezelliger.
Veranderingen.
Na 1961 verandert de heel
gasvoorziening. Op 14 december van dat jaar worden de 4 schoorstenen van de
Westergasfabriek opgeblazen. Het gas komt dan voor het grootste deel van de
hoogovens in IJmuiden. Bij de komst van het aardgas tenslotte maken de oude
kolenkachels plaats voor modernere verwarmingsmethodes.
In de Houthaven verandert er ook veel.
De dekschuiten verdwijnen er halverwege de zestiger jaren. Het hout hoeft niet
meer stuk voor stuk met de hand worden gelost. Het komt in pakketten aan. Via
hijskranen wordt het op de auto’s geladen. Deze brengen het naar de
houtbedrijven. We zien dus gedempte kanalen, af en aan rijdende vrachtauto’s en
heftrucs, die het hout de loodsen in rijden.
Hoofdstuk
VII
Spaarndammerbuurters
vechten voor hun buurt
Inmiddels is het 1970 geworden. Rondom
Amsterdam verrijzen steeds meer nieuwe, groene woonwijken: de tuinsteden. In de
Spaarndammerbuurt gebeurt er op dat
gebied niets. De gezinnen wonen er nog net zo als vroeger: op voor- en
achterwoningen, zonder douches, scheurende muren en met ratten rond de woningen,
die hier en daar onbewoonbaar zijn verklaard. Er moet heel snel iets gebeuren. Het
gemeentebestuur vindt dat ook. Alle 19e eeuwse wijken moeten worden
opgeknapt. “Gelukkig” komt de Spaarndammerbuurt als eerste aan de beurt. Het
gemeentebestuur komt met de “ideeënschets”, door de mensen al gauw “gemeenteplan”
genoemd.
Deze schets doet de vlam in de pan
slaan! Geen wonder, want volgens dit plan moet bijna de helft van alle huizen
onder de slopershamer vallen, zullen er 1.500 woningen plaats moeten maken voor
parkeergarages. Veel middenstanders worden weggesaneerd en de overblijvende
woningen worden onbetaalbaar.
De CPN houdt twee openbare
vergaderingen, die door honderden buurtbewoners worden bezocht. De PvdA
organiseert onder grote belangstelling een “teach-in”. De buurt is in rep en
roer. Al snel worden in de Spaarndammer- en Zeeheldenbuurt actiecomités gevormd.
De ideeënschets gaat namelijk niet alleen over de Spaarndammerbuurt, maar ook
over de Zeeheldenbuurt. In enkele avonden worden 3.000 handtekeningen
bijeengebracht tegen het gemeenteplan en dit aantal zal nog groeien tot in
totaal 4.978! Naast deze actiecomités begint het wijkcentrum met een z.g.
inspraakgroep. Ruim 300 mensen geven zich op om mee te doen.
Samenwerking
Aanvankelijk staan de actiecomités en de
inspraak-groep nogal afwijzend ten opzichte van elkaar, maar al gauw wint het
inzicht veld, dat eensgezinde actie nodig is om de heilloze plannen van het
gemeentebestuur tegen te houden. En … het lukt!
Op 10 februari 1971 vindt er een gesprek
plaats van de actievoerders met wethouder Lammers en zijn ambtenaren. De eisen zijn duidelijk: “Een
woonbuurt waar het verenigingsleven, het buurt- en clubhuiswerk tot volle
ontplooiing kunnen komen en waar onderwijs en bejaardenzorg niet langer tot de
achtergebleven gebieden behoren”. De “Open brief” die aan de Burgemeester en Wethouders en aan de Gemeenteraad wordt
gestuurd, bevat o.m. de volgende zinnen: “Het comité zal overleg met
gemeentebestuur en –instanties ten zeerste op prijs stellen, maar daar waar
noodzakelijk de strijd niet schuwen. Ook de thans tot stand komende eenheid is
in strijd geboren. Help mede deze eenheid te bewaren. Vecht voor het behoud
ervan door gehoor te geven aan elke oproep om deel te nemen aan de strijd
wanneer die noodzakelijk is.”
Het eerste resultaat is, dat op 16
februari van hetzelfde jaar de “ideeënschets” van de gemeente officieel wordt
ingetrokken! Daarmee is de strijd voor het behoud van een leefbare buurt echter
nog lang niet gewonnen. In maart 1972 verschijnt de eerste actiekrant, de
eerste van de velen, die nog zullen volgen. Het actiecomité, dat nu de naam
heeft gekregen van “Comité Wijkverbetering Spaarndammerbuurt” (C.W.S.) en
waarin de Wijkraad inmiddels zijn volste vertrouwen heeft uitgesproken.
Zij gaan aan de slag om in overleg met
de bewoners van de buurt plannen te ontwikkelen, die, aanvaardbaar zijn voor
die bewoners. Op 25 mei 1973 wordt een hoorzitting in het Polanentheater
gehouden, waar meer dan 400 buurtgenoten aanwezig zijn. Er zijn niet minder dan
vier wethouders gekomen. Ook zijn er een groot aantal gemeenteraadsleden van
diverse partijen. Het woord wordt gevoerd door leden van het C.W.S., door leden
van bewonerscommissies, huurdersverenigingen en door middenstanders.
De wethouders en gemeenteraadsleden zijn
diep onder de indruk van het zelfverzekerde, eensgezinde optreden van de
Spaarndammerbuurters. De resultaten blijven dan ook niet uit. Nog geen maand
later wordt door een buurtdelegatie een gesprek gevoerd met de wethouders
Kuijpers en Lammers over een eisenpakket, dat aan de minister van
Volkshuisvesting zal worden voorgelegd.
Op 12 april 1975 wordt een grote “Actiedag”
gehouden. Een rijmpje in één van de actiekranten is veelzeggend:
“Geen
verkrotting in de Spaarndammerbuurt.
Joop den
Uyl, het heeft te lang geduurd.
Ons geduld
is op.
De
bewoners staan op hun kop.
Actie
voeren is ons enig wapen.
Wat de
woning- en wijkverbetering kan baten.”
Na
vijf jaar
In 1975 wordt een tussenbalans opgemaakt
van wat bereikt is in vijf jaar van eensgezind optreden: op de kale plek waar
eens de Magdalena kerk stond werd het Domela Nieuwenhuisplantsoen aangelegd.
Het Spaarndammerplantsoen werd vernieuwd. De bestratingwerf en een
autosloopbedrijf maakten plaats voor een plezierige binnentuin. In de
Spaarndammerstraat verrezen 22 nieuwe woningen. In de Nova Zemblastraat zullen
er spoedig 72 volgen. Het CWS kreeg een eigen informatie-centrum. Er werden
huurverlagingen en een huurstop bereikt voor het renoveren of af te breken woningen,
terwijl particuliere huiseigenaren werden gedwongen tot het opknappen van het
eigen woningbezit. DE bouw van een verzorgingstehuis voor bejaarden werd
toegezegd. Deze opsomming in de actiekrant wordt besloten met de woorden: “De
sabotage is overwonnen, met de renovatie wordt begonnen.”
Dat dit inderdaad het geval is, blijkt
uit een berichtje in de kranten van september 1975: “Wethouder Kuijpers zal op
maandag, 5 september om 15.00 uur de sleutel uitreiken aan de bewoner van de
eerste gerenoveerde woning van het complex gemeentewoningen in de
Spaarndammerbuurt: Uitgeeststraat 2-15. Op 10 februari van dit jaar is begonnen
met het renoveren van dit complex van 663 woningen. Het eerste portiek van acht
tweekamerwoningen is thans opgeleverd. De huur van de (kleinste)
tweekamerwoningen bedraagt ƒ. 207,30 per maand, inclusief
alle bijkomende kosten en stookkosten. De huur van de grootste vijfkamerwoning
bedraagt ƒ. 285,95, eveneens alles inbegrepen.
Deze renovatie op grote schaal betekent het behoud van de buurt, al is het C.W.S. hiermee nog niet tevreden. In de eerste plaats wordt er ernstig geklaagd over het tempo, waarin de renovatie plaatsvindt, al is op sommige complexen flinke vooruitgang geboekt. Voorts worden de huren nauwkeurig in het oog gehouden, want van de kant van de regering wordt getracht, die bedragen tegen alle beloften in op te schroeven.
Het gaat echter niet alleen om
verbeteringen van woningen, maar ook om wijkverbetering.
We gaven hierboven al een opsomming van in dat opzicht bereikte resultaten.
Maar er is nog veel meer, waarmee de actievoerders zich bezighouden. Op 8
oktober 1975 werd een openbare hoorzitting gehouden, met o.a. als eisen:
-
Ruimte in de
buurt;
-
Goed en geregeld
verkeer;
-
Voldoende parkeergelegenheid;
-
Groen voor
recreatie;
-
Aangepaste woningen
en voorzieningen voor bejaarden;
-
Een goede opvang
voor peuters;
-
Verantwoord onderwijs
in moderne scholen;
-
Medische hulp en
zorg voor iedereen;
-
Ruimte voor sport
en spel;
-
Ontmoetingsruimten
voor oudere jeugd;
-
Ruime, goed
toegankelijke openbare leeszaal.
Er zal nog veel strijd moeten worden
gevoerd, voordat al deze eisen zijn ingewilligd. Nemen we bijvoorbeeld de
groenvoorziening. De Spaarndammerbuurt is een wijk met bijzonder weinig groen.
Er is geen enkel park, want het Westerpark ligt officieel in de
Staatsliedenbuurt en ligt bovendien niet zo gunstig. Het is zelfs zo, dat er
nog een strook van 30 meter breed van datzelfde Westerpark dreigt te verdwijnen
in verband met de aanleg van de Hemspoortunnel. Er is heftig geprotesteerd
tegen de spoorweg, die de Nederlandse Spoorwegen daarvoor willen aanleggen.
Deze protesten hebben niet geholpen. Er moeten
zelfs vele volkstuinders hun huis met tuintje opgeven. Ze krijgen nu elders een
stuk grond toegewezen en een geldelijke vergoeding. Het is de vraag of ze de
moet kunnen opbrengen ergens anders weer helemaal opnieuw te beginnen. Gezinnen
met kinderen komen voor het probleem te staan hoe ze zomers hun kinderen naar
school moeten krijgen.
Het
onderwijs
De schoolgebouwen in de
Spaarndammerbuurt zijn oude gebouwen. Ze zijn na de oorlog wel wat
gemoderniseerd, maar voldoen toch niet meer aan de eisen, die het moderne
onderwijs daaraan stelt. Er zijn geen gemeenschappelijke ruimten, de klassen
zijn strenger van elkaar gescheiden, enz. Er zijn nu plannen voor een nieuwe
moderne school, maar de uitvoering laat op dit moment nog op zich wachten.
Wel is er de afgelopen jaren in de
verschillende scholen in de buurt erg veel veranderd. Ouders en leerkrachten
zijn al bijna 6 jaar bezig om het onderwijs te verbeteren. Voor deze
verbetering is zelfs een heel plan gemaakt. Voor de uitvoering van dat plan worden
de ouders en leerkrachten in de buurt geholpen door de schoolbegeleider en schoolmaatschappelijk
werk van het Advies- en Begeleidingscentrum voor het Amsterdamse onderwijs (ABC). In 1976
is er nog een groep in de buurt komen werken, die de ouders en leerkrachten wil
ondersteunen in de verbetering van het onderwijs.
Deze groep heet “de Vrek”. Om te zorgen
dat het onderwijs ook echt verbeterd wordt, hebben de ouders en de leerkrachten
een werkgroep opgericht. Dit is de Werkgroep Onderwijsverbetering. Behalve deze
werkgroep zijn er ook nog de Gezamenlijke Oudercommissies. Beide groepen werken
ontzettend hard om het onderwijs voor alle kinderen in de Spaarndammer- en
Zeeheldenbuurt werkelijk te verbeteren. Eén van de belangrijke dingen, waar al
die mensen zich mee bezighouden is een school voor voorgezet onderwijs. De
enige school, die er op dit gebied is, is de ITO-school (Individueel Technisch
Onderwijs). Een MAVO of HAVO ontbreekt en alle kinderen uit de
Spaarndammerbuurt, die naar zo’n school toe willen, moeten daarvoor een heel
stuk reizen naar een ander stadsdeel.
Kinderen
uit verre landen.
“Ineens kwamen er allerlei kinderen in
de klas, die geen Nederlands spraken,“ verteld een meisje, dat in 1970 op een
lagere school in de Spaarndammerbuurt zat. “Spaanse, Marrokaanse, Portugese en
Turkse kinderen. Op een gegeven moment kwamen er erg veel kinderen uit
Suriname.” Doordat de gastarbeiders (goedkope werkkrachten uit arme landen) na
enkele jaren ook hun vrouwen en kinderen laten overkomen, zie je complete buitenlandse
gezinnen hun intrek in de buurt nemen. De goedkope woningen, die voor hen te
klein zijn, bieden een gebrekkig onderkomen. Maar ook zij krijgen, naarmate de
renovatie vordert, meer en meer opgeknapte huizen.
De mensen uit Suriname, een kolonie van
Nederland, komen in grote groepen naar Nederland, als zij horen, dat Suriname
op 25 november 1975 onafhankelijk gaat worden. Zij denken, dat er in Nederland meer
woonruimte en werk is dan in Suriname. Omdat zij tot die tijd nog bij Nederland
horen, kunnen zij gemakkelijk met hun hele gezin naar ons land komen.
De Surinaamse kinderen hebben het niet
zo moeilijk als de andere buitenlandse kinderen. Zij spreken meestal Nederlands
en ze hebben al op de Nederlandse manier les gehad. Zoveel verschillende
kinderen in de klas is moeilijk, maar het heeft ook zijn voordelen. Bij
aardrijkskunde bijvoorbeeld kunnen kinderen vertellen over de verre landen,
waar zij zelf gewoond hebben.
Als zo’n buitenlands gezin met kleine in
de buurt komt wonen, krijgen ze een oproep voor het consultatiebureau voor
zuigelingen. Een wijkverpleegster vertelt: “we gaan vaak naar ze toe om ergens
over te p0raten, want de vrouwen durven niet alleen de straat op. Zij spreken
immers geen woord Nederlands en zijn in een vreemde omgeving. Thuis zijn ze erg
gastvrij. Je krijgt thee met lekkernijen. Om met ze te praten heb je hun man of
de kinderen nodig.”
Vrije
tijd.
Voor de jeugd in onze buurt zijn er erg
weinig recreatiemogelijkheden. De straten staan er vol auto’s, de vroegere “ruige”
terreinen verdwenen onder het zand en zelfs voetbalterreinen zijn verdwenen uit
de buurt. Een van de weinige mogelijkheden voor recreatie zijn de buurthuizen.
Maar aan die buurthuizen moet nodig iets gedaan worden. “Ons Huis” en “de
Schroef” zijn allebei gehuisvest in oude schoolgebouwen. Hoewel er nieuwbouwplannen
zijn, loopt heel Amsterdam wat dit betreft achter bij de ontwikkelingen in
andere gemeenten. Zelfs in kleine dorpen zijn prachtige gebouwen te vinden, die
veel meer mogelijkheden tot ontspanning bieden. Vooral voor de oudere jeugd in
de buurt is er weinig ruimten en zijn er geen dansgelegenheden en/of discobars
of bijvoorbeeld een bromfietswerkplaats, waar zij zich kunnen uitleven.
Maar recreatie is niet het enige. In de
buurthuizen is nog veel meer te doen. Denk maar aan de “twaalf-tot-twee” en de “na-vieren”
opvang van schoolkinderen. Eén activiteit springt er echter uit. Dat is het “Scholenproject”,
zoiets kom je in geen andere buurt tegen. In dit project werken bijna alle
kleuter- en lagere scholen uit de Spaarndammer- en Zeeheldenbuurt samen met
buurthuis “Ons Huis”.
Eén middag in de week door het hele jaar
of één à twee weken per jaar gaan de kinderen in het buurthuis
iets doen, wat met de school te maken heeft. Dat is dan een spel, een
uitstapje, het maken van een boek of b.v. een maquette. Soms wordt er in het
buurthuis iets voorbereid, wat later in de klas uitgewerkt kan worden.
Maar er is bij dit werk een héél groot
probleem. Buurthuizen krijgen de laatste jaren, net als het onderwijs, steeds
minder geld. Alles wordt duurder: de huur van het gebouw gaat met ongeveer 10%
omhoog, de stookkosten stijgen met 8%, het materiaal wordt duurder etc. En de
buurthuizen krijgen van de regering maar 4% meer. Op deze manier wordt het wel erg
moeilijk om goed werk te doen in de buurt.
Een groot gemis is het ontbreken van een
sportgebouw. Het gemeentebestuur verwijst de sportieve Spaarndammerbuurters
naar de Van Hogendorphal in de Staatslieden buurt, maar het lijkt toch niet
teveel gevraagd als de buurtbewoners een eigen centrum verlangen, waar ze b.v.
aan indoortraining kunnen doen en allerlei sporten op kleine schaal kunnen
beoefenen. Er is ruimte voor in de omgeving van het Brediusbad en dat zou belangrijk
bijdragen tot grotere recreatiemogelijkheden in de buurt. Wel is de toezegging
er, maar het gebouw staat er nog niet.
De middenstanders maken een slechte tijd
door. Hun omzetten dalen als gevolg van het wegtrekken der bewoners en zij
hebben de leus aangeheven: “Hand in hand tegen achterstand van de middenstand.”
Zij zijn er dan ook tegen dat de Spaarndammerstraat voor autoverkeer wordt
afgesloten, want zij vrezen dan een “dode” straat, terwijl ze ook niet gelukkig
zijn met de “koopavond”, waarvan vooral de grote winkelcentra profiteren.
Een belangrijk voorbeeld van de strijd
van de bewoners van de Spaarndammerbuurt voor een betere buurt is het nieuw te
bouwen bejaardentehuis. Het jubilerende Wijkopbouw Orgaan en het C.W.S. had
gehoopt, dat de eerste paal voor dit complex nog in het jublieumjaar 1976 zou
kunnen worden geslagen, maar daarvoor wordt steeds weer een stokje gestoken
door de rijksoverheid.
Eerst hield men de bouw tegen met het
smoesje van “overbezonning” (het zou te zonnig worden in het gebouw!) en nu
weer gaat het te veel kosten. Daardoor moeten er allerlei, voor de bejaarden
noodzakelijke, voorzieningen worden geschrapt. En dat, terwijl de
Spaarndammerbuurt steeds meer vergrijst. Dat wil zeggen: er wonen in verhouding
steeds meer bejaarde mensen in de buurt. Jonge gezinnen trekken immers, als ze
de kans krijgen, weg naar nieuwe buurten in en rond Amsterdam.
Op het moment dat de laatste hand aan
dit boekje wordt gelegd (december 1976) heeft de regering nog steeds de plannen
niet goedgekeurd.
Laten we daarom besluiten met een
rijmpje, dat we bij het politiebureau op de muur geplakt vonden en dat
duidelijk laat zien, dat ook de bejaarde bewoners van de buurt voor hun rechten
opkomen:
“De
Spaarndammers hebben een klein wensie
Geen geld?
Dan moet
het bejaardenhuis uit de pot van defensie!
Bejaardenhuis
Nu!”
Foto’s: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam
en diverse internetsites.